Happy birthday, The Tired Sounds Of Stars Of The Lid

Op deze dag in 2001 bracht Stars Of The Lid het album The Tired Sounds Of Stars Of The Lid uit. So happy birthday!

Er is geen album te verzinnen waarbij de vlag de lading zo dekt als deze. (Mmm, nou ja, Bad van Michael Jackson misschien… want dat is gewoon echt een slechte plaat.) Nee, dan The Tired Sounds Of Stars Of The Lid van het duo Brian McBride en Adam Wiltzie, alias Stars Of The Lid. Zoiets heb je nog nooit gehoord. Het album bevat muziek die letterlijk vermoeid klinkt. Futloos en slap misschien, maar dan op een positieve manier (kan dat? ja, dat kan), treurig en melancholisch. De geluiden klinken zacht en veraf, sferen schuiven voorbij en als er al iets van een compositie in zit, dan voltrekt die zich heeeeeeel laaaangzaaaaaammm. Minimaal en herhalend. Tegen de stilte aan. Soms zit je te luisteren en dwalen je gedachten af, en dan keer je na een tijdje weer terug naar de muziek en lijkt er helemaal niets te zijn gebeurd.
Is dat saai? Nee, The Tired Sounds Of Stars Of The Lid is juist een van de mooiste platen die ooit is gemaakt. Neem er de tijd voor – in totaal precies twee uur en vier minuten – en je merkt: Pure schoonheid ontvouwt zich hier op een hele rustige en waardige manier.

Moet je hier een labeltje opplakken? Pfff, dan zou het zoiets zijn als ambient/drone/post-rock/neo-klassiek, met de nadruk op ambient. McBride en Wiltzie zijn van de zeer, zeer zeldzame soort die zich met recht erfgenaam van Brian Eno mogen noemen. The Tired Sounds Of Stars Of The Lid bevindt zich in het verlengde van Eno’s iconische ambient-albums uit de jaren zeventig en begin jaren tachtig (Discreet Music, Ambient 1: Music For Airports, Ambient 4: On Land, Apollo: Atmospheres And Soundtracks, Thursday Afternoon). Dat betekent: achtergrondmuziek die geen achtergrondmuziek is. Je hóeft er niet naar te luisteren, maar als je het wel doet dan duik je in hele mooie, gevoelige, melancholische sferen. Dit soort muziek heeft overigens niets maar dan ook niets van doen met die suikerzoete new-age muzak, vol akoestische gitaren of harp, pianogepiel en kitscherige elektronische klanktapijtjes, die vaak voor ambient of neoklassiek moet doorgaan. Denk: Nils Frahm, Kitaro, al die Windham Hill-shit, maar soms ook Jóhann Jóhannsson of Ólafur Arnalds. Nee, de interessante ambient zit meer in de hoek van de avant-garde. Eliane Radigue, Pauline Oliveros, dat soort werk… Fennesz

Brian McBride en Adam Wiltzie komen oorspronkelijk uit Austin, Texas en ze timmeren al sinds 1993 aan de weg. Tired Sounds uit 2001 is hun eerste dubbelalbum en pas zes jaar later komt er een opvolger – ook een dubbelalbum: And Their Refinement Of The Decline. Qua verkopen is Tired Sounds als de muziek die erop staat: een ‘slow burner’. In bijna twintig jaar heeft het album op haar eigen tempo een miljoenenpubliek verovert. Jaren na de release vertellen McBride en Wiltzie aan tijdschrift Rolling Stone hoe Tired Sounds tot stand is gekomen. Ze hebben nauwelijks samen in de studio gezeten, twee keer misschien. McBride verhuisde naar Chicago en ze stuurden DAT-tapes met bestanden per post heen en weer. Gaandeweg de opnames zijn ze digitaal gaan werken. De plaat kwam tot stand onder bizarre omstandigheden. In Chicago was McBride het stuklopen van zijn relatie aan het verwerken. Hij kan zich van zijn opnamesessies niet zoveel meer herinneren. In Austin verkeerde Wiltzie middenin een depressie en hij zat zwaar onder de drugs. Te zweten. Het was verzengend heet, die zomer in Texas. Los van elkaar zaten de twee ’s nachts achter hun recordertjes te sleutelen aan tracks die later de basis zouden vormen voor Tired Sounds. De titels van de nummers op het album spreken boekdelen: Broken Harbors, The Lonely People (Are Getting Lonelier), Ballad Of Distances, Requiem For Dying Mothers, Down 3 en Austin Texas Mental Hospital. En toen kwam ook nog 9/11…Het album verscheen niet onder een gelukkig gesternte.

Al die drama hoor je er niet meteen aan af, dat is de kracht van goeie ambient. Toch wordt je al bij de start van Tired Sounds in een slepend cello-stuk getrokken – het requiem voor de stervende moeders. Down 3 is een synthesizerdrone, soms een beetje horror-achtig. Austin Texas Mental Hospital wordt weleens vergeleken met de sfeer van Peter Gabriel’s donkerste werken – de instrumentale versies voor de soundtrack van Birdy bijvoorbeeld. Het nummer Mulholland had zo in de soundtrack van Mullholland Drive – de meest bizarre film van David Lynch – gekund. Hoogtepunt of dieptepunt in treurigheid is de tien minutenlange synthesizerdrone in The Lonely People (Are Getting Lonelier). De plaat eindigt met drie delen van A Lovesong (For Cubs). Hier komt die cello weer terug ingebed in elektronische golven van hoop. Kippenvel, hoor, bij die afsluiter, totdat de muziek heeeel langzaaam vervaaagt… En je blijft achter in stilte…

Meer jarige platen?

Happy birthday, Electric Ladyland

Op deze dag in 1968 bracht Jimi Hendrix Experience het album Electric Ladyland uit. So happy birthday!

Weinigen onder ons – alleen misschien een paar hele oude babyboomers – hebben het écht nog meegemaakt. We hebben het allemaal wel op video’s of DVD’s van bijvoorbeeld Woodstock of Monterey Pop kunnen zien: de optredens van Jimi Hendrix waren van een onaardse energie en rauwheid. Denk even al die flauwe kunstjes weg (spelen met het instrument achter zijn nek, met zijn tanden aan de snaren plukken of zelfs zijn stratocaster in de fik steken) en je ziet en hoort een gitaargod in optima forma. Het echte werk! Maar hoe leg je dat in godsnaam vast op elpee?

In 1967 is twee keer een poging gedaan. Al een jaar daarvoor kwam Jimi Hendrix in contact met manager en producer Chas Chandler (ooit bassist van de Animals, maar dat terzijde). Chandler haalde Hendrix naar Londen en koppelde hem daar aan twee giganten: drummer Mitch Mitchell en bassist Noel Redding. De Jimi Hendrix Experience was geboren! Onder leiding van Chandler werden twee platen opgenomen: Are You Experienced? en Axis: Bold As Love. Die twee platen uit ’67 zijn geweldig, maar ze zijn geheel volgens het popidioom uit die tijd in elkaar gezet. Ze zijn netjes, een beetje clean geproduceerde rijtjes van korte songs. Het gefreak werd door Chandler keurig weggemixt of in toom gehouden. En daardoor laten ze maar één kant van het talent Jimi Hendrix zien.

De opnamen voor Electric Ladyland startten volgens hetzelfde procedé. Maar ergens halverwege verplaatste Circus Hendrix (want dat was het wel, met al die feestjes, al die drugs, al dat geneuk) zich naar de Record Plant Studio in New York. Chas Chandler had daar geen zin in en liet Hendrix zelf de plaat maar afmaken. ‘Dat wordt een puinhoop’, dacht iedereen, maar Jimi Hendrix was hier op z’n creatieve top. Hij bleek heel goed in staat zelf te produceren. De plaat heeft een veel voller geluid dan de vorige twee. Meer uitgebalanceerd, ondanks al die party’s. Want in tegenstelling tot Chandler nam Hendrix take na take na take na take op, om de beste te gebruiken. En er mochten allerlei gastmuzikanten meedoen, zoals Jack Casady van Jefferson Airplane, drummer Buddy Miles, Dave Mason, Chris Wood en Steve Winwood van Traffic en zelfs Rolling Stone Brian Jones. Hendrix was helemaal vrij in zijn speeltuin! Het leverde uiteindelijk 75 minuten pure plezier op. Electric Ladyland werd sowieso de sterkste plaat van de band en volgens sommige boomer-journo’s zelfs het beste album ooit gemaakt. (Al was het alleen al door die iconische hoes met negentien naakte groupies die dromerig de platen van de Jimi Hendrix Experience vasthouden – een hoes die later vervangen zou worden door een wat bravere portretfoto.)

De plaat bevat nog een handjevol van die korte ‘Londense’ nummers. Het overbekende Crosstown Traffic bijvoorbeeld, het psychedelische Burning Of The Midnight Lamp, het beetje oubollige beatnummer Little Miss Strange of het swingende, stuwende Gypsy Eyes. Er is typische Sly Stone-funk (Still Raining, Still Dreaming), het Curtis Mayfield-achtige Have You Ever Been To Electric Ladyland, pure rock ’n roll (de cover Come On, Let The Good Times Roll van Earl King) en relaxte groovy bluesjazz (Rainy Day, Dream Away). Daar tegenover staan twee lange jams. De eerste is de vijftien minuten lange bluesjam Voodoo Chile, opgenomen met de Traffic-jongens en Jack Casady, maar waarin vooral de gierende gitarist Hendrix helemaal loos mag gaan. Lekker! Die andere lange track (bijna veertien minuten) is het wereldvreemde 1983… A Merman I Should Turn To Be. Dat zit vol gekke tempowisselingen, achteruit gespeelde tapes, spacey effecten, barokke orgelloopjes en apocalyptische teksten. Het is een trip, en daarvoor hoef je niet eens een pilletje te slikken.

Jimi Hendrix steelt overal de show als hij alleen al naar zijn snaren kíjkt. Maar een grote meerwaarde over de hele plaat is ook zijn stem. Die is sexy, stoned en soulful. Hendrix heeft zoveel charisma. Daar wil je altijd wel naar blijven luisteren. Helemaal als aan het einde van de plaat twee Ultieme Uitsmijters klinken. De eerste is All Along The Watchtower, dat is toch echt de definitieve versie van Bob Dylans song (dat moest de nukkige bard uiteindelijk zelf ook erkennen). Magistraal gezongen, bijna magische gitaar. En daarna volgt de keiharde proto-hardrock van de hit Voodoo Chile (Slight Return). Wat een power! Wat een drive! Dat doet – 52 jaar later – nog steeds elke metalband, elk punkcollectief, alle grunters of grungers verbleken tot doetjes. Hendrix is de real thing. Immer noch. Na deze derde plaat mochten we niet lang meer van hem genieten. Zoals de BBC ergens heel raak zegt: ‘both business and pleasure took their toll’. Het fenomeen schaarde zich als tweede (na Brian Jones) bij de Club van 27. Eeuwig zonde.

Meer jarige platen?

Happy birthday, The Sky’s Gone Out

Op deze dag in 1982 bracht Bauhaus het album The Sky’s Gone Out uit. So happy birthday!

Ach, arm Bauhaus. “All We Ever Wanted Was Everything / All We Ever Got Was Cold”, zingen ze ergens op deze plaat. Terecht. Het is een van de meest onderschatte albums van een van de meest onderschatte bands ooit. Als stereotype gothic-band hadden ze hun imago van zwarte vleermuizen niet mee, hun naam – ze vernoemden zich naar de Duitse designers uit het interbellum – was te pretentieus en hun muziek te kitscherig, zoals dat geflirt met Dracula-acteur Bela Lugosi bijvoorbeeld. En toch… en toch… was hun mix van harde, scherpe postpunk en dubreggae, met de snijdende gitaren van Daniel Ash, pompende bassen en de galmende grafstem van Peter Murphy, heel verfrissend – zo is te horen op hun albums In The Flat Field (1980) en Mask (1981) en hits als Kick In The Eye, The Passion Of Lovers en vooral Bela Lugosi’s Dead. En op hun derde plaat, The Sky’s Gone Out, gaan ze nog een paar flinke stappen verder. ‘The experimental one’, wordt het album genoemd. Da’s niet voor niets.

Kant A blijft nog het dichtst bij ‘vintage Bauhaus’. De plaat trapt af met een cover, een turbo-versie van het nummer Third Uncle van Brian Eno. Bauhaus klinkt hier als een stel razende honden dat een onschuldige prooi (in dit geval Eno’s nummer van de plaat Taking Tiger Mountain By Strategy uit 1974) opjaagt. Wat een contrast met de strijkers en akoestische gitaar die de tweede track, Silent Hedges, inluiden, een nummer met bijna literaire teksten van Peter Murphy (“What happens when the intoxication of succes has evaporated?” – hoe krijg je het uit je bek in een rocksong?). In The Night is letterlijk een Bauhaus-oudje, het bleef op de plank liggen tijdens de In The Flat Field-sessies en is nu opnieuw opgenomen. Best lekker, maar niet het hoogtepunt van de plaat. Swing The Heartache is een ingewikkelde, bijna industrial groove die doet denken aan het beste werk van David Bowie en Iggy Pop samen (Nightclubbing of Mass Production op het album The Idiot uit 1977). De fascinerende single Spirit sluit de eerste plaatkant af. Het is een mooi nummer, een soort ‘gothic meets music hall’ dat begint met klavierklanken en eindigt in een psychedelische draaikolkmix terwijl Peter Murphy maar blijft galmen: “We love our audience… We love our audience…”.

Kant B begint met The Three Shadows, Part I, II and III. Het eerste deel is een mysterieus ambient-stuk, een beetje Erik Satie-achtig, voorzichtig opbouwend vanuit naïeve gitaren, via spookachtige synths naar zwarte, zware koorklanken. Deel twee pakt uit als een ingetogen ballad, met Murphy als vampier-achtige crooner (alhoewel dat wat minder cliché uitpakt dan het zo lijkt). Het zijn vooral de instrumentatie en de productie die dit tweede stuk zo bijzonder maken, met een soort hobbelig baswalsje op de achtergrond. Deel drie is letterlijk en figuurlijk psychotisch, met piepende violen (Venus In Furs van de Velvet Underground op speed), een zwalkende piano en Murphy die zingt over bloed, pus en pis en ‘the symbol of fish’. Dan volgt All We Ever Wanted Was Everything, een tedere gitaarballad over een jeugd in het saaie Northampton in de East Midlands van Engeland. Met kippenvelmomenten, als halverwege het nummer een orgel losbarst en als de wanhoop doorklinkt wanneer Peter Murphy naar het einde toe zingt: “Oh, to be the cream”. De laatste track is het volkomen weirde ding Exquisite Corpse. Het trapt af met een manisch a-capella “life is but a dream” over een achteruitgedraaide track – het ritme van Spirit – en dan galmt de zanger als een soort Gandalf met toverstaf “I make the air fall apart, around me” en dan beginnen er psychedelische riedeltjes die uitmonden in een Pink Floyd-achtige track met daaroverheen een hoestbui en een verhaaltje van engineer Derek Tompkins en uiteindelijk begint Peter Murphy akelig te schreeuwen “THE SKY’S GONE OUT!”. Dan valt het even stil, voordat er een leip reggaedeuntje start met daaroverheen het gesnurk van Tompkins en dan is het klaar. De plaat zit er op.

Dan volgen er op de cd-uitgave nog een paar extra tracks, waaronder een van Bauhaus’ grootste hits: een ongeveer letterlijke kopie van Ziggy Stardust van David Bowie. Maar die is lang niet zo spannend als de Eno-cover, laat staan het eigen werk op The Sky’s Gone Out. Beter kan je de limited edition proberen te scoren met als extraatje het live album Press The Eject And Give Me The Tape – dan krijg je er een weergaloze uitvoering van de Bauhaus-klassieker Bela Lugosi’s Dead bij.

Een jaar later is het gedaan met de band. Ze scoren eerst een nog grotere hit (She’s In Parties) en maken de plaat Burning From The Inside met zanger Peter Murphy op halve kracht, want geveld door een longontsteking. Op 5 juli 1983 geven ze hun laatste optreden in het Hammersmith Odeon in Londen (net als precies tien jaar eerder de laatste show van David Bowie’s creatuur Ziggy Stardust). Bauhaus stapt het podium af na de woorden ‘rest in peace’… Hoe gothic… Hoe cliché… Hoe anders dan de sprankelende originaliteit van The Sky’s Gone Out.

Meer jarige platen?

Happy birthday, Dummy

Op deze dag in 1994 bracht Portishead het album Dummy uit. So happy birthday!

Er zijn albums, die hangen als het ware in de lucht. Er zijn geen voortekenen en geen sporen aanwijsbaar. Het is een geheim – of in dit verband toepasselijker: een mysterie. Opeens is er een plak prachtige muziek, of een plastic bierviltje vol, zo je wil. Vijftig minuten in dit geval, het gaat om Dummy, de donkere debuutplaat van Portishead uit Bristol.

Achteraf zijn er een paar kleine aanwijzingen te vinden. Hele kleine. Zo speelde de gitarist/multi-instrumentalist Adrian Utley een blauwe maandag bij jazzgiganten Art Blakey & The Jazz Messengers. En de grote man achter Portishead, Geoff Barrow, was een paar jaar daarvoor tape-operator bij de opnames van Blue Lines van stadsgenoten Massive Attack. Maar dat is het wel zo’n beetje. Van de grootste revelatie op deze plaat, zangeres Beth Gibbons, had nog nooit iemand gehoord. De toen 22-jarige Barrow – een slungelachtige jongen met een paardenstaart – en de 30-jarige zangeres ontmoetten elkaar bij de sociale dienst waar ze een of andere back-to-work-cursus deden. Het was een onwaarschijnlijke klik, helemaal toen de 37-jarige jazzgitarist erbij kwam, maar het werkte. Portishead – vernoemd naar een voorhaven van Bristol – was geboren.

Geoff Barrow blinkt uit in het maken van gruizige beats, loom, soms ratelend, slepend, zeg maar een beetje James Brown’s Funky Drummer maar dan een paar versnellingen lager, en soms als een alarm of een draaiende machine of een stoorzender. Daaroverheen zet hij allerlei spookachtige geluiden, met synths, maar ook met een Fender Rhodes-piano. En allerlei vreemde scratches – het is draaitafelalchemie (iets wat later opgang zou maken onder de trend ‘turntablism’). Naar het schijnt liet hij tracks die hij maakte als proefpersing op vinyl zetten, om daarmee weer te gaan scratchen. Die onbekende slungel draaide zo onwereldse tracks in elkaar, maar vreemd genoeg lijkt alles precies op zijn plaats te vallen. Alsof ‘ie nooit iets anders heeft gedaan. Ze klinken als Eric B & Rakim meets Cocteau Twins meets The Orb meets Angelo Badalementi, ofzoiets ofzo. Er zitten hele bizarre samples en scratches in, zoals de bubblegum-pop van I’ll Never Fall In Love Again van crooner Johnny Ray, dat ook een paar versnellingen lager wordt gepitcht (16 BPM) alvorens de scratch-behandeling te krijgen. Over die bizarre tracks horen we Adrian Utley op gitaar, bas en Hammond-orgel. En smaakvolle violen – op arrangementen van Utley. Altijd smaakvol, altijd precies op zijn plek ook. Alleen op uitsmijter en single Glorybox gaat hij loos op gitaar – als een soort van kruising tussen artrocker Robert Fripp en David Gilmour van Pink Floyd.
Ja, en dan zangeres Beth Gibbons… Alleen al haar verschijning is mysterieus. Ze is wit, frêle en altijd met een sigaret in haar hand – als een soort van buitenaardse nachtclubzangeres in de beste Twin Peaks-traditie. Gibbons’ stem en uitstraling worden vergeleken met zowel Billie Holiday, Liz Frasier (van Cocteau Twins) als Sandy Denny. En dat klopt allemaal wel, denk ik. Ze zingt soulvol, zuiver, maar ook voorzichtig en etherisch. Soms flirterig, pesterig, soms uiterst donker en depressief. Ze bestrijkt veel registers.

Zo zetten de drie op perfecte wijze een eigen universum neer, vol gestoorde breakbeats, jazzy klanken, gloomy sfeertjes. De plaat klinkt zo ‘blue’ als haar hoes. Of zo zwart als de kosmos? Portishead zit ook vol uitdovende sterren en… vol vacuüm… Het is vaak leegte, waar het op Dummy om draait… Leegte tussen de beats, kaalheid in de tracks, spaarzaamheid in klanken, de valse lucht in Beth Gibbons’ stem… Misschien is het kitscherig of vergezocht, maar je zou Dummy kunnen vergelijken met een zwart gat. De plaat zuigt je op tot er niks meer van je over is.

De band komt dus uit Bristol, net als Massive Attack en Tricky. Voor popjournalisten was dit de reden om een nieuw genre uit te vinden: triphop. Een beetje gezocht, want heel veel overeenkomsten hebben de Bristol-bands niet. Ze haalden elkaars tracks weliswaar door de mixer, en Portishead’s hit Glorybox heeft hetzelfde ritme als het nog veel donkerder Hell Is ‘Round The Corner van Tricky – namelijk een sample van de baspartij uit Ike’s Rap II van Isaac Hayes (alleen is het exemplaar van Tricky veel meer grijsgedraaid en gruizig). Maar als puntje bij paaltje komt heeft elke act zijn geheel eigen geluid. Dat heeft misschien wel de toon gezet voor veel van wat erna komt, zonder Dummy zouden bijvoorbeeld Lamb, Morcheeba of Hooverphonic nooit hebben bestaan. En Portishead zelf? Ze maken een slappe opvolger in 1997 en een liveplaat met een symfonieorkest in 1998 (beetje mwoah). Daarna wordt het stil. Ik heb Beth Gibbons nog eens gezien op het Dour Festival met een eigen band, maar dat maakt ook geen indruk. Dan – opnieuw uit het niets! – is er opeens in 2008 het album Third. Bam! Wat een plaat! Die doet in niks denken aan Dummy, het geluid is veel harder, gitaar-georiënteerd en krautrock-achtig. Een sensatie, maar een compleet ander verhaal – dus wellicht voor een ander verjaardagsblog ooit.

Meer jarige albums?

Happy birthday, Remain In Light

Een veertigjarig jubileum: op deze dag in 1980 brachten de Talking Heads het album Remain In Light uit. So happy birthday!

Een trommetje: takketak. “HA!”, schreeuwt zanger David Byrne en dan barst de gekte los. Born Under Punches. Syncoperende speedy polyritmes, gitaarwolken, staccato aanslagen op de synthesizer, basstoten. “Blblblbl” doet iemand op de achtergrond, dan schreeuwt weer iemand “IE!”. En het koortje gaat maar door ‘and the heat goes on, and the heat goes on’. Nergens een moment van rust. Het klinkt volledig abstract. Een soort van Afrofunk-machine is losgebarsten en daaroverheen declameert Byrne bizarre teksten. “Take a look at these hands / The hand speaks / The hands of a government man / I’m so thin / All I want is to breathe”. Deze muziek is onaards.
Op het tweede nummer keren we ietsje meer terug naar het New York op het randje van de jaren zeventig en tachtig – de natuurlijke habitat van de Talking Heads, waar ze furore maakten in club CBGB’s. Crosseyed And Painless is ook een afro-machine, maar er zit iets meer funk (en een snufje hiphop) in dan de abstracte voorganger. David Byrne rapt. Over feiten. “Facts don’t do what you want them to.” (Zo actueel weer, opeens.) Maar de teksten zijn even bizar als het vorige nummer, net als de solo’s van gitaar en synths. Of solo’s? Het zijn meer erupties van geluid.
Nog gejaagder wordt het in de laatste track van kant A: The Great Curve. “The world moves on a woman’s hips / The world moves, and it swivels and bops.” Nog ingewikkelder ritmes. Nog meer zang en antwoordzang. Fela Kuti in kwadraat – maar dan met een nerdy witte man als voorganger, een beetje een autist. Ondertussen bouwt de muziek steeds verder op. Zangeressen buitelen over elkaar heen. En ritmes. Alles draait om elkaar heen. Je weet niet meer wie of wat je hoort. Alleen gastgitarist Adrian Belew springt eruit, die behandelt zijn instrument als ware het een elektrische zaag. Is dit voodoo ofzo? Overal hoor je geesten.

Wat horen we hier? Zijn dit de Talking Heads die we kennen van de korte en hoekige new wave-liedjes op platen als More Songs About Buildings And Food? Alleen de dada-achtige, funky fonetische track I Zimbra op de plaat Fear Of Music uit 1979 geeft alvast wat vingerwijzingen voor waar het naartoe gaat. Kort na die plaat verdwijnt David Byrne van de radar. Achteraf blijkt hij met producer Brian Eno te werken aan het project My Life In The Bush Of Ghosts: een album met Afrikaanse en elektronische voodoo-ritmes en muzikaal een blauwdruk voor Remain In Light. Maar dan zonder de stem van David Byrne. In plaats daarvan gebruiken ze ‘gevonden stemmen’, zeg maar de voorlopers van samples. Tv-dominees, Arabische zangers, politici op de radio, duivelsuitdrijvers, het reciteren van de Koran. En zo is de toon gezet. Byrne en Eno (die dan bijna wordt gezien als volwaardig bandlid) halen de andere Talking Heads naar de Bahama’s – plus een aantal top of the bill gastmuzikanten – en het gezelschap gaat jammen. De opnamen daarvan worden door Eno achteraf flink geknipt en geplakt tot Remain In Light zoals ‘ie nu klinkt. Een beetje ontstaan als Bush Of Ghosts, dus, en op zo’n manier lijken de overige Talking Heads (drummer Chris Frantz, bassiste Tina Weymouth en toetsenist Jerry Harrison) de gastmuzikanten op hun eigen plaat. Zeer tot hun ongenoegen, natuurlijk, en ook volkomen onterecht. Zij zijn cruciaal voor Remain In Light.

Er bestaan een paar iconische Talking Heads-nummers. Psycho Killer is er zo een, en Life During Wartime, Slippery People of Road To Nowhere. En kant B van Remain In Light opent met een icoon: Once In A Lifetime. Dus ja, wat moet je daar nog over zeggen. Briljante tekst, briljante opbouw, briljante geluiden. Gaat nooit vervelen. Geniale clip ook, werd grijsgedraaid in de begindagen van MTV.
Als je de lijn vanuit kant A doortrekt, dan begint er iets op te vallen. Met elke track wordt de muziek een beetje rustiger. Houses In Motion is zweverig en spookachtig met fantastische psychedelische, Oosterse trompetpartijen van Jon Hassell en een mompelende David Byrne: “I’m walking a line, I hate to be dreaming in motion / I’m walking a line, just barely enough to be living”.
Seen And Not Seen toont de genialiteit van de Talking Heads-voorman als tekstschrijver nog wat meer. “He would see faces in movies, on TV, in magazines, and in books / He thought that some of these faces might be right for him / And that through the years / By keeping an ideal facial structure fixed in his mind /Or somewhere in the back of his mind / That he might, by force of will / Cause his face to approach those of his ideal / The change would be very subtle/It might take ten years or so/ Gradually his face would change its shape / A more hooked nose / Wider, thinner lips / Beady eyes / A larger forehead.”
En een van de hoogtepunten van het album is het tegelijkertijd mysterieus als melancholisch klinkende Listening Wind – over een basis van gekke, dwarse geluidjes zingt Byrne over een ‘native American’ die zijn land verpest zag worden en hij zint op wraak.
Tot slot is het tempo helemaal gaan liggen bij het donkere, bijna gothic-achtige The Overload, waarvan weleens beweerd wordt dat het een ode is aan Ian Curtis van Joy Division.

Er zitten zoveel aspecten en verhalen aan deze plaat, maar er is ook al zoveel over gezegd en geschreven. Zoveel gedocumenteerd ook, dat ik het op deze plek laat bij wat romantische bespiegelingen. Mijn eindconclusie? Dat het sindsdien nooit meer echt goed is gekomen tussen Byrne en de andere Heads – ondanks nog jaren van briljante platen en tournees – nemen we maar voor lief. Remain In Light is een van de beste platen ooit gemaakt. Tijdschrift Rolling Stone omschrijft het album in 1980 al treffend: “scary, funny music to which you can dance and think, think and dance, dance and think, ad infinitum”.

Meer jarige platen?