Happy birthday, The Lion And The Cobra

Op deze dag in 1987 bracht Sinéad O’Connor het album The Lion And The Cobra uit. So happy birthday!

Kijk haar staan. In haar eentje. Met alleen haar akoestische gitaar. Een rompertje op haar rug gebonden. Het is voorjaar 1988 en Sinéad O’Connor staat op het hoofdpodium van Pinkpop in Landgraaf. Zij geeft een indrukwekkende versie weg van haar eerste hit Troy. Haar stem galmt en zalft. Zij is boosaardig en vleiend tegelijk, vluchtig en verliefd. Het Pinkpop-publiek kan alleen maar ademloos toekijken. Aan de grond genageld. Kippenvel op de armen. Wat een nummer! Wat een stem! Wat een vrouw!

Zo is ook de reactie een half jaar eerder, als op 4 november The Lion And The Cobra uitkomt, het debuutalbum van Sinéad O’Connor uit Ierland. Wat een vrouw! Ze is brutaal, eigenwijs, onconventioneel, koppig en dwars. Querulant. Managers probeerden haar te ‘lanceren’ als sexy singer-songwriter en wat doet ze? Ze scheert prompt haar schedel kaal. Haar label plaatst haar onder topproducer Mick Glossop (bekend van Van Morrison en Public Image Ltd) en wat doet ze? Ze ontslaat hem na vier maanden, met de woorden ‘fucking old hippy’, en doet de klus overnieuw. Maar nu zelf. Ze is hoogzwanger als ze de laatste mixen staat te doen. Ze is dan twintig jaar. De plaat doet in niks meer denken aan dat stoffig traditionele Ierse geluid dat Glossop er op wilde plakken. Nee, de debuutplaat staat vol glamrock en artpop anno ’87 met soms wat dance en noise, plus een paar kristalheldere ballads. Haar band telt grote namen. We horen gitarist Marco Pirroni (van Adam en de Ants), gitarist Rob Dean (van Japan), Mike Clows van Stiff Little Fingers en drummer John Reynolds van Transvision Vamp (en de vader van de baby in de buik). Zangeres Enya leent haar stem en Steve Wickham van de Waterboys tekent voor de vioolarrangementen. Acht van de negen nummers op de plaat schreef Sinéad O’Connor overigens zelf.

Wat een stem! Waar kun je die mee vergelijken? Soms zingt ze hard en krachtig, als Siouxsie Sioux van Siouxsie en de Banshees. Soms zingt ze hoog en etherisch als Kate Bush. Ze heeft een enorm bereik en dynamiek. Haar stem kan je omver blazen met een powerboost, maar soms lispelt ze in je oor. Ze heeft als meisje in jazzclubs gezongen, maar verder is Sinéad O’Connor ongeschoold in zang. Ze heeft haar stem feilloos onder controle, maar er zit iets onbezonnens in haar dictie. Fris en puur. Soms zit ze er nét even naast. Soms schreeuwt ze zich schor. Dat maakt het allemaal zo emotioneel. Gaandeweg haar carrière heeft haar stem niks aan kracht en dynamiek verloren, maar ze is steeds meer binnen de lijntjes gaan kleuren. Ze kan nog steeds bloedmooi uithalen, maar kippenvel is er niet vaak meer bij.

Dat maakt deze plaat ook zo uniek. Goed, haar tweede album (I Do Not Want What I Haven’t Got uit 1990) is éigenlijk veel beter. De songs zijn sterker. Maar de Ierse zangeres heeft nooit meer zoveel impact gehad als met haar debuutplaat. Die begint met het slepende, beklemmende Jackie, een Ierse saga over een dode vrouw die rondspookt langs de kustlijn. Het uptempo nummer Madinka heeft de hoogste hitpotentie (totdat ze Nothing Compares 2U van Prince opneemt). Op Jerusalem trekt Sinéad alle registers open met haar stem. Prachtig! Just Like You Said It Would B is een cynisch walsje over de politieke situatie in Engeland: ‘I can see too many mouths open / Too many eyes closed, ears closed / Not enough minds open / Too Many legs open’. Never Get Old is een opus tegen religie. Enya leest in het Gaelic voor uit Psalm 91, waar het album de titel aan ontleent. God zou ons moeten beschermen tegen het ‘brute kwaad’ (de leeuw) en het ‘sluipende kwaad’ (de slang). I Want Your (Hands On Me) is een erotische dancetrack, die doet denken aan Prince (zowel 1999 als Batman). Het nummer krijgt een – niet zo fris – plekje in de soundtrack van de horrorfilm A Nightmare On Elm Street 4: The Dream Master. De protestsong Drink Before The War is melancholisch mooi. En spectaculair is de afsluiter Just Call Me Joe, dat magazine Rolling Stone in 1987 omschrijft als: a droning, hypnotic guitar dirge straight out of the Velvet Underground and Jesus and Mary Chain songbooks. Dat zegt genoeg. Het absolute hoogtepunt – niet alleen live, maar ook op de plaat – is het nummer Troy. Sinéad O’Connor verlegt het mythische verhaal uit de Odyssee van Troje naar Dublin, en maakt er tegelijk een lovesong van (over een jongen die een meisje ‘verovert’?). Haar stem voert je in zesenhalve minuut door allerlei verschillende emoties en gevoelens: liefde, jaloezie, woede, romantiek, pijn, obsessie, verlangen, wanhoop, haat.

The Lion And The Cobra is een prachtplaat, en eentje die de toon heeft gezet. O’Connor is origineel, strak, ‘edgy’. Ze doet haar tijdgenoten – Melissa Etheridge, Tracy Chapman, Suzanne Vega – bleek afsteken. En dus zou er zonder Sinéad geen Alanis Morissette geweest zijn, geen Pink, geen KT Tunstall, Lily Allen, Katy Perry… misschien wel geen Billie Eilish.

Wat een vrouw… Koppig en querulant… Weet je, we kunnen nog een half blog volschrijven over alle fratsen en strapatsen die ze hierna uithaalt, in de media en op het podium. Maar we doen het niet. Liever herinneren we ons Sinéad O’Connor aan haar elpees The Lion And The Cobra en I Do Not Want What I Haven’t Got, en aan dat kippenvelmoment op Pinkpop.

Meer jarige platen?

Happy birthday, Autobahn

Op deze dag in 1974 bracht Kraftwerk het album Autobahn uit. Also, herzliche Glückwünsche!

Bedenk jezelf in de rood-gele waas van de verkleurde foto’s uit die tijd. Wijdepijpenbroek, keurige spencer. Je stapt in je koekblik, een Volkswagen Passat. Je draait het contact om, je start, je drukt een keer op de claxon – toettoet – en terwijl een stem uit te vocoder mechanisch lispelt, draai je de snelweg op. De A555, van Keulen naar Bonn. En verder zoef je over rustige wegen. De zon glinstert en schittert, je rijdt door een weids dal. Het groene landschap onder de blauwe lucht. Je draait aan de radio, en als die na wat ruis op de zender schiet, dan hoor je… “Wir fahren, fahren, fahren auf der Autobahn / Wir fahren, fahren, fahren auf der Autobahn”… Welkom in het Duitsland van 1974 (jaja, de voetballiefhebbers onder ons zullen nu even moeten slikken), welkom in het Duitsland van het Wirtschaftswunder. Welkom in het Duitsland van Kraftwerk – dat net zo elektronisch als bucolisch is.

Op de kop af 22 minuten en 41 seconden, een plaatkant lang, rijd je over de autobaan, begeleid door deze vreemde soundtrack – een kruising tussen experimentele krautrock en een novelty-hit. Monotoon tikken Kraftwerk’s zelfgefabriceerde elektronische drumkits, monotoon klinkt de dwarsfluit, monotoon klinkt dat gortdroge koortje. Daaroverheen hoor je synthetische soundsculpturen, van passerende auto’s, kilometerpaaltjes, bruggen, verkeersborden. Alles ademt de afstanden die je aflegt. Het is eigenlijk een soort machine die je hoort. Een bloedbaan soms. Je beseft je opeens wat Kraftwerk-voormannen Ralf Hütter en Florian Schneider hun publiek altijd op het hart drukten: dit nummer gaat niet over auto’s, dit nummer gaat over de snelweg. De Autobahn, die Nazi-Duitsland zo groot en sterk maakte voor de oorlog. Hitler’s kindjes. (Behalve dan deze A555 die Kraftwerk inspireerde. Die was al in 1932 neergelegd, voordat Adolf H. zijn machtsgreep pleegde.) Je herinnert je wat Ralf en Florian vertelden. Hoe ze op pad gingen met een recordertje. Autorijden met het raampje open. En dan alles opnemen. Het geruis van banden op asfalt. Het ‘pfft-pfft-pfft’ als je over de verfstrepen rijdt. “Pure geluidspoëzie”, noemde Hütter dat. Het vormde de basis voor het nummer Autobahn.

Achter het stuur zit je nog wat te mijmeren. Over dat ‘tipping-point’ dat alle échte goede bands kennen: na jarenlang ploeteren volgt het moment waarop creativiteit, timing, visie en drive samenvallen en er een ‘wow’ ontstaat – iets dat helemaal klopt. Alles valt op zijn plaats. Ziggy Stardust is zo’n doorbraakplaat, OK Computer ook, en Revolver, The Unforgettable Fire of Dark Side Of The Moon. Autobahn was Kraftwerks doorbraakplaat, letterlijk en figuurlijk. Hun eerste twee platen waren typische krautrock, spannende avantgarde maar wel wat stuurloos. Op hun derde – getiteld Ralf und Florian – waren de voortekenen al te horen voor wat Autobahn zou worden. Al dan niet zelfgebouwde synthesizers namen steeds meer de plaats in van gitaar, viool en fluit. Alles had een naïef en nieuw geluid; daar was Konrad (later Conny) Plank voor verantwoordelijk. Hij/zij produceerde bijna alle krautrockbands uit die tijd. Ook Autobahn werd geproduceerd door Plank en opgenomen in zijn/haar mobiele studio. Het geluid is Kraftwerk/Plank op zijn best! Nog niet zo klinisch als de latere Kraftwerk-platen (die ze zelf produceerden), maar eerder warm, een beetje wollig. Het laat zich ook het best beluisteren op vinyl.
De muziek op Autobahn was niet meer zo ‘hippy’, jazzy en ‘freaky’ als bij krautrockcollega’s zoals Can, Neu!, Amon Duul of Faust. Nee, de plaat klinkt strak. Kraftwerk koos duidelijk een eigen elektronische weg. Dat gold ook voor hun uiterlijk. Ze knipten hun haren af en staken zich in driedelige kostuums. Ze presenteerden zich als een soort accountants uit de jaren vijftig – volledig anti-rock ‘n roll. Totaal niet funky. Op die manier zetten ze zich heel bewust af tegen de anglo-amerikaanse rock-clichés, zo vertelde Hütter later. In plaats daarvan presenteerden ze – nog veel meer dan al die andere krautrock-bands – een positief soort ‘Deutschtum’.
Dan denk je ook nog aan die originele hoes van het album Autobahn, geschilderd door vriend en huurbaas van hun huis in Düsseldorf: Emil Schult. Die hoes werd later ingeruild voor een veel strakkere, die meer voldoet aan de abstracte beeldtaal van Kraftwerk. Je ziet dan alleen het blauwwitte verkeersbord met het icoon dat snelweg aanduidt. Jammer vindt je, want die originele hoes sluit veel meer aan bij waar het Ralf en Florian in 1974 om te doen was. Zonnige ‘Heimatklänge’.

En dan stap je uit je Volkswagen Passat. Je draait de elpee om en je belandt opeens in hele andere sferen. Kosmische sferen. Kometenmelodie 1 en 2 zijn odes aan de komeet Kohoutek, die in 1973 de aarde passeerde. Het eerste deel is een gloomy geluidsschilderij, vol mysterieuze ruis en sinistere fluittonen. Deel 2 is een tegelijk stuwend, poppy en melancholisch werkje. Zeg maar iets in het genre dat later Jean-Michel Jarre en Vangelis zijn gaan uitbouwen. En dan wordt het middernacht. Het gelijknamige nummer (Mitternacht) zit vol synthetisch gereproduceerde nachtgeluiden: diertjes, waterdruppels, uilen, wind en wolven. Maar de elpee eindigt optimistisch, hoopvol, met het nummer Morgenspaziergang. Het begint een beetje surrealistisch met die elektronische vogeltjes, maar daarna hoor je een pastorale fluit, stromend water en een verre piano. Het geeft de rust en frisheid weer die de Kraftwerkmannen ervaren als ze na een nacht werken aan Autobahn uit de studio komen. Je hoort het melodielijntje uit het avantgardenovelty-nummer waar ze zo beroemd mee werden nog eventjes terug.

En zo is de cirkel rond. Je mag je spencer en je wijdepijpenbroek weer uit doen. De Duitse accountants hebben hun ding gedaan. Het was wonderbaarlijk toen in 1974, en dat is het anno 2020 nog steeds.

Meer jarige albums?

Happy birthday, The Tired Sounds Of Stars Of The Lid

Op deze dag in 2001 bracht Stars Of The Lid het album The Tired Sounds Of Stars Of The Lid uit. So happy birthday!

Er is geen album te verzinnen waarbij de vlag de lading zo dekt als deze. (Mmm, nou ja, Bad van Michael Jackson misschien… want dat is gewoon echt een slechte plaat.) Nee, dan The Tired Sounds Of Stars Of The Lid van het duo Brian McBride en Adam Wiltzie, alias Stars Of The Lid. Zoiets heb je nog nooit gehoord. Het album bevat muziek die letterlijk vermoeid klinkt. Futloos en slap misschien, maar dan op een positieve manier (kan dat? ja, dat kan), treurig en melancholisch. De geluiden klinken zacht en veraf, sferen schuiven voorbij en als er al iets van een compositie in zit, dan voltrekt die zich heeeeeeel laaaangzaaaaaammm. Minimaal en herhalend. Tegen de stilte aan. Soms zit je te luisteren en dwalen je gedachten af, en dan keer je na een tijdje weer terug naar de muziek en lijkt er helemaal niets te zijn gebeurd.
Is dat saai? Nee, The Tired Sounds Of Stars Of The Lid is juist een van de mooiste platen die ooit is gemaakt. Neem er de tijd voor – in totaal precies twee uur en vier minuten – en je merkt: Pure schoonheid ontvouwt zich hier op een hele rustige en waardige manier.

Moet je hier een labeltje opplakken? Pfff, dan zou het zoiets zijn als ambient/drone/post-rock/neo-klassiek, met de nadruk op ambient. McBride en Wiltzie zijn van de zeer, zeer zeldzame soort die zich met recht erfgenaam van Brian Eno mogen noemen. The Tired Sounds Of Stars Of The Lid bevindt zich in het verlengde van Eno’s iconische ambient-albums uit de jaren zeventig en begin jaren tachtig (Discreet Music, Ambient 1: Music For Airports, Ambient 4: On Land, Apollo: Atmospheres And Soundtracks, Thursday Afternoon). Dat betekent: achtergrondmuziek die geen achtergrondmuziek is. Je hóeft er niet naar te luisteren, maar als je het wel doet dan duik je in hele mooie, gevoelige, melancholische sferen. Dit soort muziek heeft overigens niets maar dan ook niets van doen met die suikerzoete new-age muzak, vol akoestische gitaren of harp, pianogepiel en kitscherige elektronische klanktapijtjes, die vaak voor ambient of neoklassiek moet doorgaan. Denk: Nils Frahm, Kitaro, al die Windham Hill-shit, maar soms ook Jóhann Jóhannsson of Ólafur Arnalds. Nee, de interessante ambient zit meer in de hoek van de avant-garde. Eliane Radigue, Pauline Oliveros, dat soort werk… Fennesz

Brian McBride en Adam Wiltzie komen oorspronkelijk uit Austin, Texas en ze timmeren al sinds 1993 aan de weg. Tired Sounds uit 2001 is hun eerste dubbelalbum en pas zes jaar later komt er een opvolger – ook een dubbelalbum: And Their Refinement Of The Decline. Qua verkopen is Tired Sounds als de muziek die erop staat: een ‘slow burner’. In bijna twintig jaar heeft het album op haar eigen tempo een miljoenenpubliek verovert. Jaren na de release vertellen McBride en Wiltzie aan tijdschrift Rolling Stone hoe Tired Sounds tot stand is gekomen. Ze hebben nauwelijks samen in de studio gezeten, twee keer misschien. McBride verhuisde naar Chicago en ze stuurden DAT-tapes met bestanden per post heen en weer. Gaandeweg de opnames zijn ze digitaal gaan werken. De plaat kwam tot stand onder bizarre omstandigheden. In Chicago was McBride het stuklopen van zijn relatie aan het verwerken. Hij kan zich van zijn opnamesessies niet zoveel meer herinneren. In Austin verkeerde Wiltzie middenin een depressie en hij zat zwaar onder de drugs. Te zweten. Het was verzengend heet, die zomer in Texas. Los van elkaar zaten de twee ’s nachts achter hun recordertjes te sleutelen aan tracks die later de basis zouden vormen voor Tired Sounds. De titels van de nummers op het album spreken boekdelen: Broken Harbors, The Lonely People (Are Getting Lonelier), Ballad Of Distances, Requiem For Dying Mothers, Down 3 en Austin Texas Mental Hospital. En toen kwam ook nog 9/11…Het album verscheen niet onder een gelukkig gesternte.

Al die drama hoor je er niet meteen aan af, dat is de kracht van goeie ambient. Toch wordt je al bij de start van Tired Sounds in een slepend cello-stuk getrokken – het requiem voor de stervende moeders. Down 3 is een synthesizerdrone, soms een beetje horror-achtig. Austin Texas Mental Hospital wordt weleens vergeleken met de sfeer van Peter Gabriel’s donkerste werken – de instrumentale versies voor de soundtrack van Birdy bijvoorbeeld. Het nummer Mulholland had zo in de soundtrack van Mullholland Drive – de meest bizarre film van David Lynch – gekund. Hoogtepunt of dieptepunt in treurigheid is de tien minutenlange synthesizerdrone in The Lonely People (Are Getting Lonelier). De plaat eindigt met drie delen van A Lovesong (For Cubs). Hier komt die cello weer terug ingebed in elektronische golven van hoop. Kippenvel, hoor, bij die afsluiter, totdat de muziek heeeel langzaaam vervaaagt… En je blijft achter in stilte…

Meer jarige platen?

Happy birthday, Electric Ladyland

Op deze dag in 1968 bracht Jimi Hendrix Experience het album Electric Ladyland uit. So happy birthday!

Weinigen onder ons – alleen misschien een paar hele oude babyboomers – hebben het écht nog meegemaakt. We hebben het allemaal wel op video’s of DVD’s van bijvoorbeeld Woodstock of Monterey Pop kunnen zien: de optredens van Jimi Hendrix waren van een onaardse energie en rauwheid. Denk even al die flauwe kunstjes weg (spelen met het instrument achter zijn nek, met zijn tanden aan de snaren plukken of zelfs zijn stratocaster in de fik steken) en je ziet en hoort een gitaargod in optima forma. Het echte werk! Maar hoe leg je dat in godsnaam vast op elpee?

In 1967 is twee keer een poging gedaan. Al een jaar daarvoor kwam Jimi Hendrix in contact met manager en producer Chas Chandler (ooit bassist van de Animals, maar dat terzijde). Chandler haalde Hendrix naar Londen en koppelde hem daar aan twee giganten: drummer Mitch Mitchell en bassist Noel Redding. De Jimi Hendrix Experience was geboren! Onder leiding van Chandler werden twee platen opgenomen: Are You Experienced? en Axis: Bold As Love. Die twee platen uit ’67 zijn geweldig, maar ze zijn geheel volgens het popidioom uit die tijd in elkaar gezet. Ze zijn netjes, een beetje clean geproduceerde rijtjes van korte songs. Het gefreak werd door Chandler keurig weggemixt of in toom gehouden. En daardoor laten ze maar één kant van het talent Jimi Hendrix zien.

De opnamen voor Electric Ladyland startten volgens hetzelfde procedé. Maar ergens halverwege verplaatste Circus Hendrix (want dat was het wel, met al die feestjes, al die drugs, al dat geneuk) zich naar de Record Plant Studio in New York. Chas Chandler had daar geen zin in en liet Hendrix zelf de plaat maar afmaken. ‘Dat wordt een puinhoop’, dacht iedereen, maar Jimi Hendrix was hier op z’n creatieve top. Hij bleek heel goed in staat zelf te produceren. De plaat heeft een veel voller geluid dan de vorige twee. Meer uitgebalanceerd, ondanks al die party’s. Want in tegenstelling tot Chandler nam Hendrix take na take na take na take op, om de beste te gebruiken. En er mochten allerlei gastmuzikanten meedoen, zoals Jack Casady van Jefferson Airplane, drummer Buddy Miles, Dave Mason, Chris Wood en Steve Winwood van Traffic en zelfs Rolling Stone Brian Jones. Hendrix was helemaal vrij in zijn speeltuin! Het leverde uiteindelijk 75 minuten pure plezier op. Electric Ladyland werd sowieso de sterkste plaat van de band en volgens sommige boomer-journo’s zelfs het beste album ooit gemaakt. (Al was het alleen al door die iconische hoes met negentien naakte groupies die dromerig de platen van de Jimi Hendrix Experience vasthouden – een hoes die later vervangen zou worden door een wat bravere portretfoto.)

De plaat bevat nog een handjevol van die korte ‘Londense’ nummers. Het overbekende Crosstown Traffic bijvoorbeeld, het psychedelische Burning Of The Midnight Lamp, het beetje oubollige beatnummer Little Miss Strange of het swingende, stuwende Gypsy Eyes. Er is typische Sly Stone-funk (Still Raining, Still Dreaming), het Curtis Mayfield-achtige Have You Ever Been To Electric Ladyland, pure rock ’n roll (de cover Come On, Let The Good Times Roll van Earl King) en relaxte groovy bluesjazz (Rainy Day, Dream Away). Daar tegenover staan twee lange jams. De eerste is de vijftien minuten lange bluesjam Voodoo Chile, opgenomen met de Traffic-jongens en Jack Casady, maar waarin vooral de gierende gitarist Hendrix helemaal loos mag gaan. Lekker! Die andere lange track (bijna veertien minuten) is het wereldvreemde 1983… A Merman I Should Turn To Be. Dat zit vol gekke tempowisselingen, achteruit gespeelde tapes, spacey effecten, barokke orgelloopjes en apocalyptische teksten. Het is een trip, en daarvoor hoef je niet eens een pilletje te slikken.

Jimi Hendrix steelt overal de show als hij alleen al naar zijn snaren kíjkt. Maar een grote meerwaarde over de hele plaat is ook zijn stem. Die is sexy, stoned en soulful. Hendrix heeft zoveel charisma. Daar wil je altijd wel naar blijven luisteren. Helemaal als aan het einde van de plaat twee Ultieme Uitsmijters klinken. De eerste is All Along The Watchtower, dat is toch echt de definitieve versie van Bob Dylans song (dat moest de nukkige bard uiteindelijk zelf ook erkennen). Magistraal gezongen, bijna magische gitaar. En daarna volgt de keiharde proto-hardrock van de hit Voodoo Chile (Slight Return). Wat een power! Wat een drive! Dat doet – 52 jaar later – nog steeds elke metalband, elk punkcollectief, alle grunters of grungers verbleken tot doetjes. Hendrix is de real thing. Immer noch. Na deze derde plaat mochten we niet lang meer van hem genieten. Zoals de BBC ergens heel raak zegt: ‘both business and pleasure took their toll’. Het fenomeen schaarde zich als tweede (na Brian Jones) bij de Club van 27. Eeuwig zonde.

Meer jarige platen?

Happy birthday, The Sky’s Gone Out

Op deze dag in 1982 bracht Bauhaus het album The Sky’s Gone Out uit. So happy birthday!

Ach, arm Bauhaus. “All We Ever Wanted Was Everything / All We Ever Got Was Cold”, zingen ze ergens op deze plaat. Terecht. Het is een van de meest onderschatte albums van een van de meest onderschatte bands ooit. Als stereotype gothic-band hadden ze hun imago van zwarte vleermuizen niet mee, hun naam – ze vernoemden zich naar de Duitse designers uit het interbellum – was te pretentieus en hun muziek te kitscherig, zoals dat geflirt met Dracula-acteur Bela Lugosi bijvoorbeeld. En toch… en toch… was hun mix van harde, scherpe postpunk en dubreggae, met de snijdende gitaren van Daniel Ash, pompende bassen en de galmende grafstem van Peter Murphy, heel verfrissend – zo is te horen op hun albums In The Flat Field (1980) en Mask (1981) en hits als Kick In The Eye, The Passion Of Lovers en vooral Bela Lugosi’s Dead. En op hun derde plaat, The Sky’s Gone Out, gaan ze nog een paar flinke stappen verder. ‘The experimental one’, wordt het album genoemd. Da’s niet voor niets.

Kant A blijft nog het dichtst bij ‘vintage Bauhaus’. De plaat trapt af met een cover, een turbo-versie van het nummer Third Uncle van Brian Eno. Bauhaus klinkt hier als een stel razende honden dat een onschuldige prooi (in dit geval Eno’s nummer van de plaat Taking Tiger Mountain By Strategy uit 1974) opjaagt. Wat een contrast met de strijkers en akoestische gitaar die de tweede track, Silent Hedges, inluiden, een nummer met bijna literaire teksten van Peter Murphy (“What happens when the intoxication of succes has evaporated?” – hoe krijg je het uit je bek in een rocksong?). In The Night is letterlijk een Bauhaus-oudje, het bleef op de plank liggen tijdens de In The Flat Field-sessies en is nu opnieuw opgenomen. Best lekker, maar niet het hoogtepunt van de plaat. Swing The Heartache is een ingewikkelde, bijna industrial groove die doet denken aan het beste werk van David Bowie en Iggy Pop samen (Nightclubbing of Mass Production op het album The Idiot uit 1977). De fascinerende single Spirit sluit de eerste plaatkant af. Het is een mooi nummer, een soort ‘gothic meets music hall’ dat begint met klavierklanken en eindigt in een psychedelische draaikolkmix terwijl Peter Murphy maar blijft galmen: “We love our audience… We love our audience…”.

Kant B begint met The Three Shadows, Part I, II and III. Het eerste deel is een mysterieus ambient-stuk, een beetje Erik Satie-achtig, voorzichtig opbouwend vanuit naïeve gitaren, via spookachtige synths naar zwarte, zware koorklanken. Deel twee pakt uit als een ingetogen ballad, met Murphy als vampier-achtige crooner (alhoewel dat wat minder cliché uitpakt dan het zo lijkt). Het zijn vooral de instrumentatie en de productie die dit tweede stuk zo bijzonder maken, met een soort hobbelig baswalsje op de achtergrond. Deel drie is letterlijk en figuurlijk psychotisch, met piepende violen (Venus In Furs van de Velvet Underground op speed), een zwalkende piano en Murphy die zingt over bloed, pus en pis en ‘the symbol of fish’. Dan volgt All We Ever Wanted Was Everything, een tedere gitaarballad over een jeugd in het saaie Northampton in de East Midlands van Engeland. Met kippenvelmomenten, als halverwege het nummer een orgel losbarst en als de wanhoop doorklinkt wanneer Peter Murphy naar het einde toe zingt: “Oh, to be the cream”. De laatste track is het volkomen weirde ding Exquisite Corpse. Het trapt af met een manisch a-capella “life is but a dream” over een achteruitgedraaide track – het ritme van Spirit – en dan galmt de zanger als een soort Gandalf met toverstaf “I make the air fall apart, around me” en dan beginnen er psychedelische riedeltjes die uitmonden in een Pink Floyd-achtige track met daaroverheen een hoestbui en een verhaaltje van engineer Derek Tompkins en uiteindelijk begint Peter Murphy akelig te schreeuwen “THE SKY’S GONE OUT!”. Dan valt het even stil, voordat er een leip reggaedeuntje start met daaroverheen het gesnurk van Tompkins en dan is het klaar. De plaat zit er op.

Dan volgen er op de cd-uitgave nog een paar extra tracks, waaronder een van Bauhaus’ grootste hits: een ongeveer letterlijke kopie van Ziggy Stardust van David Bowie. Maar die is lang niet zo spannend als de Eno-cover, laat staan het eigen werk op The Sky’s Gone Out. Beter kan je de limited edition proberen te scoren met als extraatje het live album Press The Eject And Give Me The Tape – dan krijg je er een weergaloze uitvoering van de Bauhaus-klassieker Bela Lugosi’s Dead bij.

Een jaar later is het gedaan met de band. Ze scoren eerst een nog grotere hit (She’s In Parties) en maken de plaat Burning From The Inside met zanger Peter Murphy op halve kracht, want geveld door een longontsteking. Op 5 juli 1983 geven ze hun laatste optreden in het Hammersmith Odeon in Londen (net als precies tien jaar eerder de laatste show van David Bowie’s creatuur Ziggy Stardust). Bauhaus stapt het podium af na de woorden ‘rest in peace’… Hoe gothic… Hoe cliché… Hoe anders dan de sprankelende originaliteit van The Sky’s Gone Out.

Meer jarige platen?

Happy birthday, Dummy

Op deze dag in 1994 bracht Portishead het album Dummy uit. So happy birthday!

Er zijn albums, die hangen als het ware in de lucht. Er zijn geen voortekenen en geen sporen aanwijsbaar. Het is een geheim – of in dit verband toepasselijker: een mysterie. Opeens is er een plak prachtige muziek, of een plastic bierviltje vol, zo je wil. Vijftig minuten in dit geval, het gaat om Dummy, de donkere debuutplaat van Portishead uit Bristol.

Achteraf zijn er een paar kleine aanwijzingen te vinden. Hele kleine. Zo speelde de gitarist/multi-instrumentalist Adrian Utley een blauwe maandag bij jazzgiganten Art Blakey & The Jazz Messengers. En de grote man achter Portishead, Geoff Barrow, was een paar jaar daarvoor tape-operator bij de opnames van Blue Lines van stadsgenoten Massive Attack. Maar dat is het wel zo’n beetje. Van de grootste revelatie op deze plaat, zangeres Beth Gibbons, had nog nooit iemand gehoord. De toen 22-jarige Barrow – een slungelachtige jongen met een paardenstaart – en de 30-jarige zangeres ontmoetten elkaar bij de sociale dienst waar ze een of andere back-to-work-cursus deden. Het was een onwaarschijnlijke klik, helemaal toen de 37-jarige jazzgitarist erbij kwam, maar het werkte. Portishead – vernoemd naar een voorhaven van Bristol – was geboren.

Geoff Barrow blinkt uit in het maken van gruizige beats, loom, soms ratelend, slepend, zeg maar een beetje James Brown’s Funky Drummer maar dan een paar versnellingen lager, en soms als een alarm of een draaiende machine of een stoorzender. Daaroverheen zet hij allerlei spookachtige geluiden, met synths, maar ook met een Fender Rhodes-piano. En allerlei vreemde scratches – het is draaitafelalchemie (iets wat later opgang zou maken onder de trend ‘turntablism’). Naar het schijnt liet hij tracks die hij maakte als proefpersing op vinyl zetten, om daarmee weer te gaan scratchen. Die onbekende slungel draaide zo onwereldse tracks in elkaar, maar vreemd genoeg lijkt alles precies op zijn plaats te vallen. Alsof ‘ie nooit iets anders heeft gedaan. Ze klinken als Eric B & Rakim meets Cocteau Twins meets The Orb meets Angelo Badalementi, ofzoiets ofzo. Er zitten hele bizarre samples en scratches in, zoals de bubblegum-pop van I’ll Never Fall In Love Again van crooner Johnny Ray, dat ook een paar versnellingen lager wordt gepitcht (16 BPM) alvorens de scratch-behandeling te krijgen. Over die bizarre tracks horen we Adrian Utley op gitaar, bas en Hammond-orgel. En smaakvolle violen – op arrangementen van Utley. Altijd smaakvol, altijd precies op zijn plek ook. Alleen op uitsmijter en single Glorybox gaat hij loos op gitaar – als een soort van kruising tussen artrocker Robert Fripp en David Gilmour van Pink Floyd.
Ja, en dan zangeres Beth Gibbons… Alleen al haar verschijning is mysterieus. Ze is wit, frêle en altijd met een sigaret in haar hand – als een soort van buitenaardse nachtclubzangeres in de beste Twin Peaks-traditie. Gibbons’ stem en uitstraling worden vergeleken met zowel Billie Holiday, Liz Frasier (van Cocteau Twins) als Sandy Denny. En dat klopt allemaal wel, denk ik. Ze zingt soulvol, zuiver, maar ook voorzichtig en etherisch. Soms flirterig, pesterig, soms uiterst donker en depressief. Ze bestrijkt veel registers.

Zo zetten de drie op perfecte wijze een eigen universum neer, vol gestoorde breakbeats, jazzy klanken, gloomy sfeertjes. De plaat klinkt zo ‘blue’ als haar hoes. Of zo zwart als de kosmos? Portishead zit ook vol uitdovende sterren en… vol vacuüm… Het is vaak leegte, waar het op Dummy om draait… Leegte tussen de beats, kaalheid in de tracks, spaarzaamheid in klanken, de valse lucht in Beth Gibbons’ stem… Misschien is het kitscherig of vergezocht, maar je zou Dummy kunnen vergelijken met een zwart gat. De plaat zuigt je op tot er niks meer van je over is.

De band komt dus uit Bristol, net als Massive Attack en Tricky. Voor popjournalisten was dit de reden om een nieuw genre uit te vinden: triphop. Een beetje gezocht, want heel veel overeenkomsten hebben de Bristol-bands niet. Ze haalden elkaars tracks weliswaar door de mixer, en Portishead’s hit Glorybox heeft hetzelfde ritme als het nog veel donkerder Hell Is ‘Round The Corner van Tricky – namelijk een sample van de baspartij uit Ike’s Rap II van Isaac Hayes (alleen is het exemplaar van Tricky veel meer grijsgedraaid en gruizig). Maar als puntje bij paaltje komt heeft elke act zijn geheel eigen geluid. Dat heeft misschien wel de toon gezet voor veel van wat erna komt, zonder Dummy zouden bijvoorbeeld Lamb, Morcheeba of Hooverphonic nooit hebben bestaan. En Portishead zelf? Ze maken een slappe opvolger in 1997 en een liveplaat met een symfonieorkest in 1998 (beetje mwoah). Daarna wordt het stil. Ik heb Beth Gibbons nog eens gezien op het Dour Festival met een eigen band, maar dat maakt ook geen indruk. Dan – opnieuw uit het niets! – is er opeens in 2008 het album Third. Bam! Wat een plaat! Die doet in niks denken aan Dummy, het geluid is veel harder, gitaar-georiënteerd en krautrock-achtig. Een sensatie, maar een compleet ander verhaal – dus wellicht voor een ander verjaardagsblog ooit.

Meer jarige albums?

Happy birthday, Remain In Light

Een veertigjarig jubileum: op deze dag in 1980 brachten de Talking Heads het album Remain In Light uit. So happy birthday!

Een trommetje: takketak. “HA!”, schreeuwt zanger David Byrne en dan barst de gekte los. Born Under Punches. Syncoperende speedy polyritmes, gitaarwolken, staccato aanslagen op de synthesizer, basstoten. “Blblblbl” doet iemand op de achtergrond, dan schreeuwt weer iemand “IE!”. En het koortje gaat maar door ‘and the heat goes on, and the heat goes on’. Nergens een moment van rust. Het klinkt volledig abstract. Een soort van Afrofunk-machine is losgebarsten en daaroverheen declameert Byrne bizarre teksten. “Take a look at these hands / The hand speaks / The hands of a government man / I’m so thin / All I want is to breathe”. Deze muziek is onaards.
Op het tweede nummer keren we ietsje meer terug naar het New York op het randje van de jaren zeventig en tachtig – de natuurlijke habitat van de Talking Heads, waar ze furore maakten in club CBGB’s. Crosseyed And Painless is ook een afro-machine, maar er zit iets meer funk (en een snufje hiphop) in dan de abstracte voorganger. David Byrne rapt. Over feiten. “Facts don’t do what you want them to.” (Zo actueel weer, opeens.) Maar de teksten zijn even bizar als het vorige nummer, net als de solo’s van gitaar en synths. Of solo’s? Het zijn meer erupties van geluid.
Nog gejaagder wordt het in de laatste track van kant A: The Great Curve. “The world moves on a woman’s hips / The world moves, and it swivels and bops.” Nog ingewikkelder ritmes. Nog meer zang en antwoordzang. Fela Kuti in kwadraat – maar dan met een nerdy witte man als voorganger, een beetje een autist. Ondertussen bouwt de muziek steeds verder op. Zangeressen buitelen over elkaar heen. En ritmes. Alles draait om elkaar heen. Je weet niet meer wie of wat je hoort. Alleen gastgitarist Adrian Belew springt eruit, die behandelt zijn instrument als ware het een elektrische zaag. Is dit voodoo ofzo? Overal hoor je geesten.

Wat horen we hier? Zijn dit de Talking Heads die we kennen van de korte en hoekige new wave-liedjes op platen als More Songs About Buildings And Food? Alleen de dada-achtige, funky fonetische track I Zimbra op de plaat Fear Of Music uit 1979 geeft alvast wat vingerwijzingen voor waar het naartoe gaat. Kort na die plaat verdwijnt David Byrne van de radar. Achteraf blijkt hij met producer Brian Eno te werken aan het project My Life In The Bush Of Ghosts: een album met Afrikaanse en elektronische voodoo-ritmes en muzikaal een blauwdruk voor Remain In Light. Maar dan zonder de stem van David Byrne. In plaats daarvan gebruiken ze ‘gevonden stemmen’, zeg maar de voorlopers van samples. Tv-dominees, Arabische zangers, politici op de radio, duivelsuitdrijvers, het reciteren van de Koran. En zo is de toon gezet. Byrne en Eno (die dan bijna wordt gezien als volwaardig bandlid) halen de andere Talking Heads naar de Bahama’s – plus een aantal top of the bill gastmuzikanten – en het gezelschap gaat jammen. De opnamen daarvan worden door Eno achteraf flink geknipt en geplakt tot Remain In Light zoals ‘ie nu klinkt. Een beetje ontstaan als Bush Of Ghosts, dus, en op zo’n manier lijken de overige Talking Heads (drummer Chris Frantz, bassiste Tina Weymouth en toetsenist Jerry Harrison) de gastmuzikanten op hun eigen plaat. Zeer tot hun ongenoegen, natuurlijk, en ook volkomen onterecht. Zij zijn cruciaal voor Remain In Light.

Er bestaan een paar iconische Talking Heads-nummers. Psycho Killer is er zo een, en Life During Wartime, Slippery People of Road To Nowhere. En kant B van Remain In Light opent met een icoon: Once In A Lifetime. Dus ja, wat moet je daar nog over zeggen. Briljante tekst, briljante opbouw, briljante geluiden. Gaat nooit vervelen. Geniale clip ook, werd grijsgedraaid in de begindagen van MTV.
Als je de lijn vanuit kant A doortrekt, dan begint er iets op te vallen. Met elke track wordt de muziek een beetje rustiger. Houses In Motion is zweverig en spookachtig met fantastische psychedelische, Oosterse trompetpartijen van Jon Hassell en een mompelende David Byrne: “I’m walking a line, I hate to be dreaming in motion / I’m walking a line, just barely enough to be living”.
Seen And Not Seen toont de genialiteit van de Talking Heads-voorman als tekstschrijver nog wat meer. “He would see faces in movies, on TV, in magazines, and in books / He thought that some of these faces might be right for him / And that through the years / By keeping an ideal facial structure fixed in his mind /Or somewhere in the back of his mind / That he might, by force of will / Cause his face to approach those of his ideal / The change would be very subtle/It might take ten years or so/ Gradually his face would change its shape / A more hooked nose / Wider, thinner lips / Beady eyes / A larger forehead.”
En een van de hoogtepunten van het album is het tegelijkertijd mysterieus als melancholisch klinkende Listening Wind – over een basis van gekke, dwarse geluidjes zingt Byrne over een ‘native American’ die zijn land verpest zag worden en hij zint op wraak.
Tot slot is het tempo helemaal gaan liggen bij het donkere, bijna gothic-achtige The Overload, waarvan weleens beweerd wordt dat het een ode is aan Ian Curtis van Joy Division.

Er zitten zoveel aspecten en verhalen aan deze plaat, maar er is ook al zoveel over gezegd en geschreven. Zoveel gedocumenteerd ook, dat ik het op deze plek laat bij wat romantische bespiegelingen. Mijn eindconclusie? Dat het sindsdien nooit meer echt goed is gekomen tussen Byrne en de andere Heads – ondanks nog jaren van briljante platen en tournees – nemen we maar voor lief. Remain In Light is een van de beste platen ooit gemaakt. Tijdschrift Rolling Stone omschrijft het album in 1980 al treffend: “scary, funny music to which you can dance and think, think and dance, dance and think, ad infinitum”.

Meer jarige platen?

Happy birthday, Hole

Op deze dag in 1984 bracht Scraping Foetus Off The Wheel het album Hole uit. So happy birthday!

De wereld stond op zijn kop in 1984. De Wilde Wereld welteverstaan, want zo heette destijds het VPRO-programma op Radio 3 (of was het toen nog Hilversum 3?) dat het waagde om op primetime het nummer I’ll Meet You In Poland Baby van Scraping Foetus Off The Wheel te draaien. Het was na een column van schrijver/dichter annex popjournalist Bart Chabot – destijds niet alleen adept van, maar ook echt wel een beetje de Nederlandse Paul Morley. Wat was er dan zo schokkend? I’ll Meet You In Poland Baby is een soort van fictief tweegesprek tussen Josef Stalin en Adolf Hitler waarin zij de invasie van Polen in 1939 aankondigen. Op zich boeiend, maar op het randje. De goegemeente viel vooral over de samples uit speeches van Hitler, inclusief het Duitse volk dat ‘Heil Hitler! Sieg heil!’ brulde. Tegenwoordig zouden we de rel afdoen met #ophef en de volgende dag weer vergeten zijn, maar in de jaren tachtig etterde deze ‘faux pas’, zoals links Nederland toen vond, nog lang na.

Goeie reclame dus voor Jim Thirlwell, die in die tijd onder allerlei pseudoniemen platen opnam, altijd met het woord Foetus er in (You’ve Got Foetus On Your Breath, Foetus Interruptus, Foetus Über Frisco, Foetus Art Terrorism… de lijst is schier eindeloos). Scraping Foetus Off The Wheel is de onsmakelijkste van het stel, maar wel de naam waaronder hij zijn beste albums de wereld in slingerde: Hole in 1984 en Nail in 1985.

Thirlwell is in 1960 geboren in Australië, maar hij wist niet hoe snel hij naar Londen moest vertrekken. Eerst om er te studeren aan de kunstacademie, later om naam te maken als muzikant en producer. Daarna vestigde hij zich in New York. Thirlwell werkte in de loop der jaren met onder andere Nine Inch Nails, Marc Almond, Coil, Front 242, Nick Cave, The The, Sonic Youth, Red Hot Chili Peppers, Zola Jesus, Marilyn Manson en natuurlijk kunstenares Lydia Lunch met wie hij een jarenlange affaire had. Het zegt wel wat over in welke hoek hij opereert of opereerde: shockerende, duistere postpunk, industrial en no-wave. Vanaf 1983 kreeg hij via het label Some Bizarre beschikking over studiotijd in Londen om zich in zijn eentje helemaal uit te leven op allerlei state-of-the-art elektronica. Het werden ADHD-achtige explosies: nachtenlange uitputtingsslagen vol drank, drugs en heel heel veel sigaretten. Als eerste kwam daar de schijf Hole uit gerold – waarvoor de manische Thirlwell ook nog eens al het artwork deed; dat werd een soort kruising tussen communistische en nationaalsocialistische propaganda, geheel in stijl volledig uitgevoerd in de kleuren zwart, rood en wit.

Dat manische, ADHD-achtige is goed terug te horen in de muziek. Foetus stapelt laag op laag, ritme op ritme en plakt alles vol met koortjes, loopjes en gekke hooks. Daarover heen schreeuwzingt hij zijn bizarre teksten. Hij zet een batterij aan elektronica in, samples en soundeffects, maar ook allerlei percussie en staalplaten. Het is een gekke mix van noise, industrial, musique concrète, psychobilly (geen idee wat dat allemaal is? ga maar googlen), new wave en funk – vol met corny citaten uit de hele popgeschiedenis (doowop-samples uit Wipeout van Beach Boys of Surfin’Bird van de Trashmen bijvoorbeeld, de tune van de tv-serie Batman wordt geciteerd, Dylan’s Knocking On Heaven’s Door en Immigrant Song van Led Zeppelin, maar ook stukjes uit de slashermovie Evil Dead en jaren veertig-horrorfilms). Op Foetus’ eerste platen (Deaf en Ache) klonk dit recept nog klungelig, maar op Hole komt het voor het eerst tot volle wasdom. De plaat heeft een geweldig geluid.

Gezien de shockerende naam en hoes, zou je enkel loodzware, horrorachtige hel en verdoemenis verwachten op Hole. Zonder enige lucht. Maar bij Thirlwell valt juist veel te lachen. De teksten zijn een continue stroom van grappen en woordgrappen (‘North, south, Mae West’. ‘The inscription on my tombstone reads: Wish You Were Here’. ‘Crucifixion is my addiction’. ‘This isn’t the melody that lingers on, it’s the malady that malingers on’. ‘The SNOT-GREEN sea – the SCROTUM-TIGHTENING sea’. Enzovoort enzoverder… Hans Dorrestijn is er niks bij.) Jim Thirlwell zingt een parodie op Iggy Pop: diens Lust For Life wordt hier – natuurlijk – Lust For Death, en Foetus parodieert zijn jeugdvriend Nick Cave heel raak in het nummer Sick Man. Er zijn bizarre verbasteringen van de teksten van Arthur Rimbaud of James Joyce (godslastering voor would-be intellectuelen)… En laten we wel zijn, eigenlijk is I’ll Meet You In Poland Baby gewoon een morbide, zwartgallige jaren tachtig-variant op The Great Dictator van Charlie Chaplin!

Hole is als een drukke kermis, waarop bij elke nanoseconde wel iets valt te ontdekken. Dan weer vies of sleazy, eng of bloedstollend, dan weer tongue-in-chique of lachwekkend. De muziek is soms oorverdovend hard met galmende olievaten, soms swingend en jazzy met bizarre surfgitaartjes of kekke koortjes. En telkens weer is er die schreeuwstem van de geperverteerde hardrock-halfgod Jim Foetus, want dat is het image dat hij cultiveerde in die Londense en New Yorkse jaren. Hole is een overdonderende ervaring, iedere keer dat je de plaat hoort.

Meer jarige platen?

Happy birthday, Dear Science

Op deze dag in 2008 bracht TV On The Radio het album Dear Science uit. So happy birthday!

Als er iemand was die nooit zijn mojo kwijt raakte, dan was het wel David Bowie. Zelfs tijdens zijn jarenlange retraite na een hartinfarct bleef hij ons verbazen door te wijzen op de nieuwste coolste bands. We hoorden Bowie in 2006 op grootse wijze meezingen met het nummer Province, en zo leerden we Return To Cookie Mountain kennen, de tweede plaat van TV On The Radio uit Brooklyn NY. Hun opvolger, Dear Science uit 2008, is nóg beter.

De terugkeer naar de koekjesberg was als album een beetje een gelaagd, surrealistisch moeras, terwijl de open brief aan de wetenschap juist kristalhelder klinkt. Open en poppy, maar niet minder avant-garde. En niet minder diepgaand of geëngageerd. De plaat uit 2008 is uit het (anti)Bush-tijdperk en de kredietcrisis, en dat hoor je. De wereld gaat naar de klote en de multiculti-band TV On The Radio (TVOTR) zingt over racisme, geweld, oorlog, zelfdestructie en dood. Zoals in Red Dress: “Fuck your war! ‘Cause I’m fat and in love. And no bombs are fallin’on me for sure, but I’m scared to death that I’m living a life not worth dying for.” TVOTR kan ronduit cynisch zijn: “Congratulations on the mess you’ve made of things”, zingt Tunde Adebimpe in DLZ – dat trouwens dienst deed als soundtrack in het tweede seizoen van de Netflix-serie Breaking Bad. Het is lekker vrolijk allemaal bij TVOTR (not), maar soms gaat het ook gewoon recht-op-en-neer over neuken: “I’m gonna take you, I’m gonna shake you, I’m gonna make you cum”. Hoogtepunten op het album zijn het meeslepende Family Tree, een psychedelische pianoballad met strijkorkest, het superfunky Golden Age, het bizarre en melancholische Stork & Owl dat nog het meest doet denken aan Cookie Mountain. Je kunt je er helemaal in verliezen.

Het leuke van Dear Science is: het album luistert als een omgevallen platenkast waarin heel veel van mijn favorieten stonden. Oud en nieuw. Zo hoor je er de Berlijnse trilogie van David Bowie (Low“Heroes”Lodger) in, maar ook de thin white duke (Young Americans). Je vindt Remain In Light en Speaking In Tongues van de Talking Heads terug, The Head On The Door van de Cure, Joy Division, de Slits, LCD Soundsystem, Burial, Sly & The Family Stone, Bob Dylan (A Hard Rain’s Gonna Fall in Shout Me Out) en flarden Culture Club, Gary Numan en Utravox. Opener Halfway haalt in zijn ba-ba-ba-la-la-la’s de Beach Boys naar boven, maar vooral Surfin’ Bird van sixties garagepunkers de Trashmen. Een van de twee frontmannen, Tunde Adebimpe of Kyp Malone, ik weet niet zo goed welke, zingt soms als Peter Gabriel. De productie doet in al zijn grootsheid denken aan Trevor Horn (jeweetwel van ABC en Frankie Goes To Hollywood). Je hoort in Dear Science vooral heel veel en heel vaak het album Sign O’ The Times van Prince terug. Wat lekker! En er is Radiohead meets James Brown… TV On The Radiohead, hahaha. In 2002 maakten Tunde Adebimpe en Kyp Malone trouwens al een demo met als titel OK Calculator.

Daarna volgden de officiële albums Desperate Youth, Bloodthirsty Babes in 2004 en Cookie Mountain in 2006, met naast Adebimpe en Malone ook multi-instrumentalist/producer David Andrew Sitek, drummer/percussionist Jaleel Bunton en de inmiddels overleden basgitarist/toetsenist Gerard Smith in de gelederen. Dear Science is een soort van afsluiter van de trilogie, een eindpunt voor TVOTR lijkt het ook wel. Er volgden in 2011 en 2014 nog twee albums, Nine Types Of Light en Seeds, maar die waren al niet zo spectaculair meer. En sindsdien hebben we niet veel tv meer op de radio gehoord. Misschien hebben ze met Dear Science al hun kruit verschoten, zo eclectisch en toch zo één geheel. Dat hebben we zelden gehoord. De plaat klinkt anno 2008 als de toekomst van popmuziek en dat doet het eigenlijk nog steeds.

Meer jarige platen?

Happy birthday, Hounds Of Love

Op deze dag in 1985 bracht Kate Bush het album Hounds Of Love uit. So happy birthday!

Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig had Kate Bush de wereld al een aantal keren knock out geslagen met hits als Wuthering Heights, The Man With The Child In His Eyes, Babooshka en Army Dreamers en een reeks intelligente albums die steeds geavanceerder gingen klinken. En toen ging het fout. De muzikante leek zich in 1982 te vergalopperen met het album The Dreaming. Het was alsof de techniek – met name de Fairlight CMI, de eerste peperdure samplesynthesizer – een loopje met haar nam. Het album is intens en heftig, maar ook stuurloos en onevenwichtig en het publiek kon haar bizarre elektronische gedachtenspinsels niet helemaal volgen. De plaat werd een flop. Maar Kate Bush zou Kate Bush niet zijn als ze het daarbij zou laten en weer zou terug naar de romantische pop (ikzegditkortdoordebocht) van haar begindagen. Nee, ze trok zich terug met haar partner in een 17-eeuwse boerderij op het Engelse platteland om daar een hightech studio te bouwen rondom die Fairlight, die destijds nog de prijs had van een kleine villa. En ze liet de ideeën rijpen…

Zo’n drie jaar later was daar dan opeens Hounds Of Love. Die bestaat – een beetje à la Low van David Bowie of Night And Day van Joe Jackson – uit twee delen. Kant A is de Hounds Of Love-kant, vijf uiterst toegankelijke en uiterst knappe popsongs, die bijna allemaal een hit werden. Vooral de opener Running up That Hill (A Deal With God) en het laatste nummer van die plaatkant, Cloudbusting, zijn iconische nummers voor de jaren tachtig. Running Up That Hill, met die hypnotiserende synthklanken, dat dwingende ritme (van big drums, zoals in de jaren tachtig in de mode was dankzij Peter Gabriel en Phil Collins) en die gemanipuleerde genderbender stemmen op het einde, en Cloudbusting met die fascinerende cello’s van het Medicci Sextet. Daartussen hoor je nog ‘vintage Kate Bush’ op piano in het prachtige Mother Stands For Comfort, harde Linn-drum-klappen in Hounds Of Love en The Big Sky met grootse zangpartijen. Eigenlijk is alles groot(s) en luid aan dit eerste deel van de plaat, maar zeker niet plat of ongenuanceerd. Integendeel. Het heeft eerder iets pastoraals, bucolisch. Kate verklankt het platteland en haar kindertijd. De muziek – hoe elektronisch ook – klinkt heel natuurlijk, als wolkenluchten, groene heuvels, bomen, koele meren.

Van de koele meren des doods? Deel twee van de plaat heet The Ninth Wave en de zeven aaneengeregen nummers vertellen een bijna Edgar Allan Poe-achtig griezelverhaal: een nachtmerrie over een vrouw die verdrinkt of onder het ijs raakt, wegzakt en uiteindelijk weer op aarde belandt. De muziek is soms net zo spookachtig. Kate Bush weet onaardse klanken uit de Fairflight te toveren – als audiohallucinaties: stotterend, spookachtig en fragmentarisch – maar zet ook Ierse ‘Riverdance’-fiddlers in, een bouzouki, fluiten en een gregoriaans koor (het stuk Tsintskaro uitgevoerd door de Richard Hickox Singers). Er is radiocontact met een vliegtuig, we horen teksten uit de Britse horrorfilm Night Of The Demon, maar ook allerhande vogels, oceaangolven, drones. Kate klinkt hier als een kakafonie. En dan haar stem! Soms zingt ze hemelhoog zuiver, soms hekserig als Siouxsie Sioux van Siouxsie and the Banshees en soms produceert ze grunts waar een gemiddelde death-metal-zanger jaloers op zou zijn. Eigenlijk is The Ninth Wave als The Dreaming in het kwadraat, maar waar die warrig was, is dit een logisch verhaal – voorzover dat bij Kate Bush mogelijk is. En dan, na alle donkere emoties, eindigt ze met het hoopvolle Morning Fog, een ochtendzon die door de mistflarden heen schijnt. De vrouw is ontwaakt uit haar boze droom.

Hounds Of Love is een werk in het rijtje typisch Engelse pastorale pop, waar je ook Talk Talk, Peter Gabriel en David Sylvian vindt. Maar er is meer aan de hand. Met alle toen up-to-date technische foefjes geïntegreerd in spannende songs is Hounds Of Love een beetje als de Sergeant Pepper’s Lonely Hearts Club Band van de jaren tachtig. Bush experimenteert er net zo lustig op los als de Beatles destijds – alleen is zij een digitale pionier. De plaat is van net zo’n grote invloed als het Beatles-epos. Zonder Hounds Of Love geen Tori Amos of St. Vincent, geen Florence and the Machine of ANOHNI. En Futureheads en Coldplay sampelen en coveren werk van het album. Hounds Of Love is Kate Bush’ artistieke en commerciële hoogtepunt en een revanche waarvan ze na The Dreaming niet had durven dromen.

Meer jarige platen?