Vandaag werd bekend dat Umberto Eco is overleden. We zeggen: bedankt voor al die kloeke boeken en mooie gedachten. Die zijn voor eeuwig. Maar de man, die gaan we heel erg missen. Ongeveer vijftien jaar geleden interviewde ik Eco in Amsterdam. Zijn boek Baudolino was net verschenen. We spraken over de filosofie van de leugen, theologische twisten op leven en dood, stommiteit in literaire kringen en seks met een geit. Lees mee.
AMSTERDAM, 2001 – De vergelijking ligt voor de hand. De drukte in het Amsterdamse Hotel Ambassade doet denken aan de hofhouding van keizer Barbarossa, de achtergrond van Umberto Eco’s nieuwste roman Baudolino. Spil in de drukte is ditmaal niet Barbarossa. Het is de schrijver zelf, met zijn volle zwartgrijze baard. Barbanostra. Maar daarmee houdt de vergelijking met de middeleeuwse keizer ook op. Gezien zijn jeugdig elan en de twinkeling in zijn ogen lijkt Eco nog het meest op zijn nieuwe romanheld: schelm en bedrieger Baudolino.
“Ik ben hier niet om de inhoud van Baudolino in het kort te vertellen”, zo begint Umberto Eco het gesprek. “Dan had ik net zo goed thuis kunnen blijven en een telegram kunnen sturen.” Toch is een korte inhoud wel handig voor wie het boek nog niet gelezen heeft, dus die taak neem ik dan maar op mij. Hierbij – ter introductie – het verhaal van Baudolino in telegramstijl:
+++ B. geboren 1142 in dorp bij Alessandria STOP Is ook Eco’s geboortestad STOP Bij toeval geadopteerd door keizer Barbarossa STOP Weet zich aan hof te handhaven door liegen en bedriegen STOP Schelm doet dat op sympathieke wijze STOP Wint iedereen voor zich STOP Verzint brief van mythische Priester Johannes om keizer status te verlenen STOP Brief rept over paradijselijk rijk aan de rand van wereld STOP B. gelooft in eigen leugen STOP Gaat op zoek naar rijk van Priester STOP Wonderbaarlijke omzwervingen in het Verre Oosten STOP Belandt uiteindelijk in Byzantium STOP +++
Leugenachtig
De 62-jarige Baudolino vertelt zijn levensverhaal aan Nicetas Choniates, een schrijver van Historiën die de laatste dagen van Byzantium optekent. Deze twijfelt of hij Baudolino een plek in zijn verhaal moet geven, hij heeft die dagen tenslotte met hem doorgebracht. Zijn vriend Paphnoutios praat het hem uit zijn hoofd, waarop Nicetas verzucht: ‘Het was een mooi verhaal. Jammer dat niemand er ooit kennis van zal nemen.’ Paphnoutios antwoordt hem: ‘Je moet niet denken dat jij op deze wereld de enige geschiedschrijver bent. Vroeg of laat zal iemand het verhaal vertellen, iemand die nog leugenachtiger is dan Baudolino.’
Die leugenaar heet Umberto Eco. Net als Baudolino speelt hij een spel met de werkelijkheid en daarin is hij zeer bedreven. Eco is niet iemand die verhalen zomaar uit zijn duim zuigt. In zijn romans moet alles met alles kloppen. Bovendien pleegt de schrijver uitgebreid research en baseert zich op de juiste historische bronnen.
Eco is gefascineerd door het grijze gebied tussen waarheid en onwaarheid. “In de geschiedenis is vaak gebleken dat vergissingen tot grote ontdekkingen leiden. Het beroemdste voorbeeld is Columbus, die dacht dat hij een nieuwe route naar Indië had gevonden. Het zijn vaak valse documenten die de loop van de geschiedenis gaan bepalen. Dat gebeurt ook in Baudolino. Zijn verzinsels zetten anderen ertoe aan om de wereld te gaan verkennen.” Volgens de schrijver werd er niet alleen in de middeleeuwen vervalst om mensen te beïnvloeden. Hij noemt voorbeelden als de Golfoorlog en de Falklands-oorlog, waarbij ook onechte beelden en berichten als propaganda werden gebruikt.
De hoogleraar semiotiek aan de Universiteit van Bologna laat zich verleiden tot een kort college over de filosofische betekenis van de leugen. Eco: “Het concept van de leugen is pas definitief te weerleggen als de waarheid fysiek bewezen is. Zolang dat niet het geval is zijn begrippen als ‘leugen’ en ‘waarheid’ irrelevant. Dan past de benaming ‘geloof’ of ‘religie’ beter. Zo kan je bijvoorbeeld statements van de Taliban geen leugens noemen. Het enige dat we kunnen zeggen is dat het fictieve creaties van woorden zijn.”
De stand van de wetenschap in de middeleeuwen was nog lang niet zover dat veel waarheden fysiek bewezen konden worden. Dus de vatbaarheid voor fictieve creaties was groot. Baudolino spint daar garen bij. Aan de lopende band verzint hij theorieën. Om die kracht bij te zetten creëert hij relieken (zoals de beenderen van de Drie Heiligen uit het Oosten en zelfs de Heilige Graal). Hij verzint zelfs een wereldkaart waarmee het rijk van Priester Johannes te vinden is. Met die kaart gaat de groep uiteindelijk ook op reis.
Racistisch
Baudolino en zijn kameraden krijgen Priester Johannes niet te zien. Na een wonderbaarlijke reis strandden zij in een stad aan de rand van zijn rijk. Daar blijkt alles heel anders te zijn dan in de westerse wereld. Eco: “De stad Pndapetzim wordt bevolkt door een aantal middeleeuwse fantasiefiguren, zoals de sciapodes, de blemmyae en de panoti. In tegenstelling tot ons mensen – bijvoorbeeld Baudolino en zijn groep – zien zij zelf onderling geen enkel verschil in uiterlijk, terwijl de verschillen toch erg groot zijn. Zij zijn fysiek totaal niet racistisch. Maar zij zijn racistisch in de geest. Elk volk hangt een andere Christelijke traditie aan. De theologische verschillen zijn miniem, maar ze zijn bereid om elkaar daarvoor de keel af te snijden.”
Eco houdt wel van dit soort narratieve constructies voor de oplettende lezer. Het is precies het tegenovergestelde van de huidige maatschappij. Maar Eco benadrukt: “Het weerspiegelt wel de samenleving van die dagen. In de middeleeuwen werd je niet afgerekend op je uiterlijke kenmerken. Het waren de theologische twisten die leidden tot het bloedvergieten van bijvoorbeeld de inquisitie of de kruistochten.”
Umberto Eco heeft de bizarre creaturen niet zelf verzonnen, maar opgepikt uit middeleeuwse ‘encyclopediae’ en ‘bestiarii’. Eco: “Het zijn figuren uit legenden en mythen. Als ik iets over ze zie of lees slaat mijn verbeelding op hol. Zo’n sciapode bijvoorbeeld, die heeft maar één been. Ik ga mij zitten afvragen waar zijn penis dan zou zitten. Bij de sciapodes kwam ik er niet goed uit, achter het been heb ik maar verzonnen. Bij de panoti is het nog gekker. Die hebben hun geslachtsorganen op borsthoogte zitten.”
De wezens in Eco’s Baudolino zijn eigenlijk al veel ouder dan de middeleeuwse boeken. Al in de Griekse oudheid werd er geschreven over mensen met één been waarop ze razendsnel voortbewogen. Ze hadden een voet zo groot dat ze die als parasol tegen de zon gebruikten als ze uitrustten. De schrijver Scylax, die naar Perzië reisde in de zesde eeuw voor Christus, situeerde de wezens in India. Dat komt ruwweg overeen met de geografische ligging van Pndapetzim in Eco’s boek. We hadden ook niet anders verwacht van de meester van de eruditie.
Net als de sciapodes behoren blemmyae (mensen zonder hoofd, met het gezicht op de borst) en panoti (mensen met buitensporig grote oren) tot de ‘plinische rassen’, genoemd naar de Romeinse geleerde Plinius uit de eerste eeuw na Christus. Plinius beschreef in zijn bestiarium ook de hondskoppige cynocephali en de eenogige cyclopes, maar die spraken blijkbaar minder tot Umberto Eco’s verbeelding. Zij zijn niet te vinden in Baudolino.
Verliefd
Uit de Egyptische mythologie komt Hypatia van Alexandrië, en Eco heeft om haar heen een vrouwenvolk geschapen. De hypatia leven in de wouden buiten Pndapetzim. De vrouwen hebben allemaal de naam Hypatia. Eco laat eigenlijk in het midden of het om één wezen of om een heel volk gaat. Het gebeurt vaker dat een auteur verliefd wordt op een van zijn personages, maar dat zijn dan nog altijd mensen. Vrouwen of mannen, met alles erop en eraan. Umberto Eco gaat nog een stapje verder: hij werd verliefd op een van zijn fantasiecreaturen. In Baudolino staat een prachtige liefdesgeschiedenis, waarin de hoofdpersoon valt voor een van de hypatia. Hypatia is een erudiete, maar vooral ook beeldschone vrouw. De gevoelens blijven dan ook niet lang platonisch, en de liefde wordt geconsumeerd. Als Baudolino al zoenend over haar borsten en buik omlaag gaat wordt ze steeds hariger. Als Hypatia haar mantel open slaat blijkt ze het onderlichaam van een geit te hebben. Het kan Baudolino niet van zijn stuk brengen. Zijn liefde voor het wezen blijft even groot. Net als die van haar schepper. “Toen ik over de hypatia schreef voelde ik me uitzinnig als een jonge man. Ik was verliefd, ja” zegt Umberto Eco, om er vervolgens lachend aan toe te voegen: “Maar het is niet autobiografisch, hoor! Ik heb nooit seks met een geit gehad.”
Volkstaal
Leugenaar Eco verzon niet alleen een levensgeschiedenis. Hij verzon ook een middeleeuwse volkstaal. Het eerste hoofdstuk van het boek is door Baudolino zelf geschreven in een mengeling van Italiaans en Latijn. Daarmee maakte de schrijver het niet makkelijk voor zijn vertalers. Umberto Eco: “Het Italië van de twaalfde eeuw kende nog geen vastgelegde volkstaal. Ik had zelf dus volledige vrijheid, zolang er maar geen vliegtuigen of horloges in voorkwamen. Voor veel Noord Europese landen ligt dat anders. In Frankrijk was al Le Troubadour in de volkstaal geschreven, en in Duitsland de Minnesänger. In het middeleeuwse Engels zijn talloze werken geschreven. Vertalers uit deze landen, en ook uit Nederland, hadden dus rekening te houden met bestaande woorden en zinsconstructies. Dat maakte het veel moeilijker. Ik geloof dat de Nederlandse vertalers (Yond Boeke en Patty Krone – LD), met de hulp van professor Herman Pleij, zich er heel goed uit hebben gered.”
Stommiteit
Umberto Eco koos niet voor niets voor het gebruik van volkstaal boven dat van het Latijn in zijn eerste hoofdstuk. In tegenstelling tot zijn andere ‘middeleeuwse boek’, De naam van de roos, dat was geschreven vanuit het perspectief van de ‘elite’ (priesters en monniken), is Baudolino geschreven vanuit het volk. Boeren en krijgslieden. Zoals we het gewend zijn zit ook Eco’s nieuwste boek vol humor. Geheel in stijl valt er ditmaal niet te lachen om intellectuele spitsvondigheden. Kenmerkend zijn de absurde situaties en bizarre, soms stompzinnige dialogen. “Ik bereik een humoristisch effect door het imiteren van realistische gesprekken. Ik ben gefascineerd door stommiteit, en die kan je overal tegenkomen”, zegt Eco. “Maar vooral in literaire kringen”, lacht hij.
Net als zijn andere drie romans – naast De naam van de roos zijn dat De slinger van Foucault en Het eiland van de vorige dag – is Baudolino zeer veelzijdig. Het is een schelmenroman a la Tyl Uylenspieghel. En passant krijgen we een geschiedenislesje over de middeleeuwen in Noord-Italië. Het is zowel een filosofisch traktaat als een bizar sprookje. Het eerste hoofdstuk is een briljante oefening in historische letterkunde, terwijl de passages over Hypiata sterk erotisch zijn. Er valt van alles in Baudolino te beleven. Het is eigenlijk een middeleeuws universum geworden.
Toch hoeven we voor Umberto Eco niet zo hoogdravend te doen. Als hij wordt gecomplimenteerd voor zijn schrijfstijl lacht hij bescheiden. “Ach, als jongetje was ik slecht in voetballen. Dus ga je boeken lezen. Dan is de stap naar zelf schrijven niet meer zo groot.”
—
Dit verhaal is in 2001 geschreven voor Writersblock Magazine. Daar is het nog in het archief te vinden.