Wim T. Schippers: ‘Waarom is er niet niets?’

Door Leendert Douma
Foto’s: Sjef Prins
Gepubliceerd in Writersblock Magazine, oktober 2000

Als een furie raast hij door het Transformatorhuis van de Amsterdamse Westergasfabriek. Wim T. Schippers is ‘brimstig’. Dat krijg je na een dag lang repeteren en schaven aan teksten. “Gisteren had ik dat ook al,” zegt Schippers. “Toen heb ik in een tv-programma Tom Egberts sufgeluld met alleen maar onzin. Maar ze hebben het allemaal opgenomen. Gek, hè?” Dan raast hij verder. “Vooruit, stel eens een vraag! Dit gaat allemaal van je tijd af, hoor.” Maar die kans wordt niet gegund, want meteen heeft Wim T. Schippers weer een idee. “Als we nu eens wat van die stop-motion foto’s maken?” roept hij naar de fotograaf, “zeg maar wat ik moet doen.” Maar zelf weet hij het al. Hij fietst rondjes door het decor en valt expres over een plantenbak. Hij pakt een bezem, goochelt er wat mee en veegt rücksichtslos alle uitgestalde fotoapparatuur op een hoop. Dan beent hij naar de kantine: “God, en dan moeten ze nog koffie hebben ook!”

Eenmaal aan de koffie zakt zijn brimst een beetje. Wat rustiger geworden legt Wim T. Schippers uit wat eigenlijk ‘brimstig’ is: “Het is een bestaand Zeeuws woord, en betekent: obstinaat, vervelend. Maar toen het in het boekje van Ingmar Heyze en Vrouwkje Tuinman (Verdomd interessant, maar gaat u verder, De taal van Wim T. Schippers – LD) kwam te staan, heb ik allerlei reacties gehad. Mensen uit Friesland zeiden dat het daar vandaan kwam.”

Kudde schapen

Zonder Titel heet zijn nieuwe toneelstuk. Wim T. Schippers schreef het in opdracht van Toneelgroep Amsterdam (TGA). Schippers: “Eigenlijk was het bedoeld als afscheidscadeautje voor Peter Oosthoek, toen hij wegging bij Toneelgroep Amsterdam. Hij heeft indertijd ook Kutzwagers geregisseerd. Maar het schrijven heeft wat langer geduurd. Later zou Gijs de Lange het regisseren. Maar uiteindelijk is het dus Titus Muizelaar geworden. Ach ja, de tijd vliegt.” Voor Wim T. Schippers, die vooral in de jaren 80 veel voor toneel schreef, was het een buitenkans. “Het is toch prachtig als je een productie groot kan opzetten? Je krijgt niet vaak de kans om met zo’n grote bezetting te werken.” Die kans greep hij dan ook met beide handen aan. In de eerste opzet van Zonder Titel zou er een kudde schapen over het podium gaan. Maar dat is geschrapt, zó groot was het budget nu ook weer niet. Bovendien hadden de herder en zijn kudde niks met het verhaal te maken, Wim T. Schippers zette ze er alleen in om Toneelgroep Amsterdam te pesten.

Vragen

Pourquoi il-y-a quelque chose que rien? vroeg Gottfried Wilhelm Leibniz zich af, in zijn Principes de la nature et de la grâce uit 1714. Dat kan nog het best vertaald worden met: ‘waarom is er niet niets?’ Het is het motto Zonder Titel geworden. Waarom is er niet niets? Wim T. Schippers bestookt zijn publiek voortdurend met vragen. De meest essentiële vragen zijn: Waarom worden wij geboren? en Waarom gaan wij dood?. Het zijn van die vragen die je soms zomaar overvallen. In Bilthoven bijvoorbeeld, bij schemering, zoals in de proloog van de tv-bewerking van het toneelstuk Sans Rancune uit 1985. Wim T. Schippers alias Jacques Plafond zingt hier het nummer Komen en Gaan, een van zijn mooiste nummers. Komen en Gaan staat voor één van de kernthema’s in Schippers’ werk: verwondering.

Scène 1: Bilthoven en omgeving (exterieur)
avondringwegen, flatgebouwen, avondverkeer

Ik kijk naar het komen en gaan,
naar het onophoudelijk gekrioel.
En weer bekruip mij het gevoel:
waarnaartoe, waarvandaan
en waarom doe ik mee aan het gewoel?

Waarom werd ik geboren?
Waarom ga ik dood?
Daarover hoor je niks van tevoren.
Plompverloren wordt je lotgenoot.
Voordat je ’t snapt ben je al ingestapt
en moet je voor je leven rondjes rennen.
Straks word je er gewoon weer uitgetrapt,
net als het misschien wat wou wennen.

We jagen macht en rijkdom na,
of we houden het op ‘Allah is groot’.
De één zingt onverdroten ‘Halleluja’,
de ander ziet steeds maar weer Het Morgenrood.

Waarom worden wij geboren?
Waarom gaan wij dood?
Daarover hoor je niks van tevoren.
Plompverloren wordt je lotgenoot.
Voordat je ’t snapt ben je al ingestapt
en moet je voor je leven rondjes rennen.
Straks word je er gewoon weer uitgetrapt,
net als het misschien wat wou wennen.
Waarom maak ik er geen einde aan
als het nou toch allemaal nergens op slaat?
Wel, om nou de hand aan mezelf te slaan,
dat vind ik meteen weer zo’n daad
waarmee je juist doet of het wel ergens over gaat.
En om dat niet toe te hoeven geven,
lijkt het me beter om er flink op los te leven.

Daarom worden wij geboren.
Maar waarom gaan wij dan dood?
Als je ’t allemaal wist vantevoren
haalde je niet eens de moederschoot.
Maar wie weet valt alles ooit nog eens te snappen.
En stel je voor dat wij erachter zijn,
als jij net besloten had af te kappen…
Ik houd mezelf nog maar even aan de lijn.

In Zonder Titel ligt een grote verwondering besloten: die over het feit dat we überhaupt al geboren worden. Ontelbare miljarden zaadcellen worstelen dag in dag uit, nacht in nacht uit om als eerste bij die eicel te komen. Slechts één redt het, voor de rest is het verspilde moeite. En uit die ene komt juist jij, of ik, of Wim T. Schippers. Niet toevallig in een bedscène, als er weer miljoenen spermacellen aan het worstelen zijn, laat Schippers een van de hoofdpersonen uit Zonder Titel, Jessica Jaarsma, zeggen:

Het meest efficiënte is natuurlijk om nooit geboren te worden. Maar hoe leg je dat aan? Raar eigenlijk dat jij (wijst op zichzelf) en iemand anders weer niet in de maalstroom van het bestaan werd geworpen.
Waarop haar ‘neukertje’ Tonny antwoordt: Zit die iemand anders niet zo mee, denk je niet?
Jessica: Nee, maar wij wel. Om tenslotte dood te gaan en van niks meer te weten.

Wim T. Schippers: “Zonder Titel gaat over de verbazing dat je er bent. Want voor hetzelfde geld was je er niet geweest. Sterker nog: die kans is miljoenen keren groter.” Kortom: Plompverloren wordt je deelgenoot; voordat je het snapt ben je al ingestapt en moet je voor je leven rondjes rennen. Leidt dat tot de gestresste samenleving waarin we nu leven? Volgens Schippers wel: “We willen alles steeds efficiënter maken en we moeten ons zoveel mogelijk haasten. Iedereen ergert zich kapot als hij in de file staat. Continu is er die bromtoon in ons hoofd die zegt: ‘We moeten door! We moeten door!’ Om vervolgens zoveel mogelijk vrije tijd te hebben om rond te lummelen. Dat is toch gek?”

Zinloos

Ons hele leven doen we er alles aan om ons te laten gelden. We werken hard, maken kunst, schrijven, produceren kinderen (die daar zelf ook weer helemaal niet om gevraagd hebben); alles om maar iets na te laten als wij er niet meer zijn. Zinloos vond Wim T. Schippers dat altijd, en toonde dat in de zestiger jaren al aan met het maken van ‘zinloze kunst’. Zo werden de Manifestatie aan het strand te Petten en de Mars door Amsterdam (beiden in 1963) geboren. En waar ging dat om? Respectievelijk een flesje limonade leeggieten in de zee en een wandeling van zes heren, van het Centraal Station naar het Rembrandtplein. Niets meer en niets minder. Zelf verklaart Wim T. Schippers: “Alle kunst is een afleidingsmanoeuvre, en je kunt het net zo goed laten.”


Om iedereen die denkt vreselijk zinvol bezig te zijn een spiegel voor te houden wil Schippers de boel nog wel eens omdraaien. Dan stelt hij het leven voor als een gevangenisstraf die je moet uitzitten. De 58-jarige kunstenaar vertelt: “Als mensen over mijn leeftijd beginnen, zeg ik altijd: ‘Ja, het schiet lekker op, het ergste hebben we nu wel gehad’. Daarna vraag ik dan meteen: ‘En, hoe lang moet jij nog?’.”

Weg!

Terug naar Bilthoven: Straks word je er gewoon weer uitgetrapt, net als het misschien wat wou wennen. Je wordt geboren, je doet je best en dan opeens moet je weer weg! Weg uit het bestaan. Dood. Wim T. Schippers heeft daar moeite mee, en zijn karakters ook. Tijdens een ontroerende scène in Zonder Titel is hoofdpersoon Bastiaan Veldhuys schijndood en worstelt om te overleven. Tegen ieders verwachting in lukt dat ook en Bastiaan roept tegen de dokter die hem ongelovig onderzoekt: Als ik nooit geboren was had je me nergens over horen lullen. Maar nu ik er eenmaal ben, ga ik ook niet meer weg.

In een interview met De Groene Amsterdammer, in 1997, zegt Schippers: “Ja. Weet je, ik vind het gewoon flauw: net als je er een beetje aardigheid in begint te krijgen takelt de boel alweer af en mag je vertrekken. Waar slaat dat op? … Geboren worden vind ik onzin, maar doodgaan vind ik nog veel grotere onzin. … Wat ik wel leuk vind is dat een kat daar helemaal niet mee zit; die wil lekker en veel eten en zet zijn motortje aan als ‘ie het naar zijn zin heeft.” Je leeft nou eenmaal, en daar kan je maar beter het beste van maken. “De zin van het leven is de zin die je er zelf aan geeft,” aldus Wim T. Schippers.

Filosofische vraag

Schippers’ boodschap is: je komt uit het niets, je leeft een tijdje en daarna verdwijn je weer in het niets. En dat leidt meteen tot zijn centrale vraag in Zonder Titel. Waarom al die moeite? Het begint en eindigt bij niets. Dus waarom dat tussenstuk? Waarom is er niet helemaal niets? Pourquoi il-y-a quelque chose que rien? Bij Wim T. Schippers, en trouwens ook bij Leibniz, blijft dit bij een filosofische vraag. Er is waarschijnlijk geen antwoord op te geven. In Zonder Titel kapt Tonny de ‘filosofische discussie’ dan ook af:

Jessica: Waarom is er wat er is…
Tonny: Weet ik dat.
Jessica: Waarom is er niet niks? En wat zou je je daarbij moeten voorstellen…
Tonny: Niks.
Jessica: Ja, daar gaat het juist om.
Tonny: Het gaat om niks, ja, ik volg je wel. En volgens mij stelt dat niks ook helemaal niks voor. Daarom kan je je er ook niks bij voorstellen. Het woord zegt het al.
Jessica: Dat vind ik nou slap gelul.
Tonny: Jij stelt irrelevante vragen. ‘Waarom dit, waarom dat, straks zijn we dood en weten we van niks meer’ moet je horen, als dat zover is zit je daar ook niet meer mee.
Jessica: Nee!
Tonny: Dus zou ik daar nu dan ook maar niet mee zitten.

Gezellig ruziën

Drie jaar lang heeft hij aan Zonder Titel gewerkt. Na wat startproblemen kwam er een idee: “Als mensen mij om iets vragen zeggen ze altijd: ‘Wim, jij verzint wel wat. Jij bent zo creatief’. Maar in het begin wilde er niks komen, en daarom liep ik te mopperen en me te ergeren op de Kloveniersburgwal. Er kwam een Engels echtpaar langs dat mij de weg vroeg. Toen vroeg ik ze: ‘U bent op vakantie?’ ‘Ja,’ zeiden ze. ‘Nou, dan heeft u toch genoeg tijd om het zelf uit te zoeken?’ Thuis gekomen heb ik daar hartelijk om gelachen. Het is het uitgangspunt voor dit stuk geworden… En dat je op een gegeven moment beseft dat je zo gezellig in het Engels staat te ruziën, daar zou je dan nog wel even mee door willen gaan… Daarna kreeg ik de inval van die adoptie.” En zo is een nieuw theaterstuk geboren. Maar het echte werk moest toen nog beginnen. Wim T. Schippers: “Ik heb nooit een verhaalstructuur, ik laat me leiden door de karakters. Dat vraagt veel energie. Vaak was ik echt moe na het schrijven van weer een scène.”

Magisch moment

Een TGA-medewerker wenkt hem. “Zie je dan niet dat we bézig zijn, verdomme!”, lacht de toneelschrijver. Maar het blijkt dat de nieuwe muziek van componist Boudewijn Tarenskeen er is. Die wil hij toch wel horen. Hij loopt naar de zaal als de muziek van Hou van mij! klinkt. Eventjes ontstaat er een magisch moment. Het is een klein uurtje voor de laatste try-out, en één voor één druppelen de spelers van Toneelgroep Amsterdam binnen. Pierre Bokma, Kitty Courbois, Hajo Bruins, Kees Hulst, Roeland Fernhout, allemaal staan ze met open mond te luisteren, midden in het decor en te zeer betoverd door de muziek om te bewegen. Net als Wim T. Schippers en regisseur Titus Muizelaar. Als de band is afgelopen wordt er geapplaudisseerd en iedereen is diep onder de indruk. De hele groep is erg betrokken bij Zonder Titel.

Ballengruis

Terug in de bar van het Transformatorhuis komt het gesprek op acteurs. Het is een fabeltje dat Wim T. Schippers vroeger alleen een voorkeur had voor amateur-spelers. “In het begin wilde ik alles door elkaar roeren. Amateurs én professionele acteurs. Al vroeg werkte ik met acteurs als Carol van Herwijnen. Ik weet nog goed dat hij in een scène kerstartikelen moest verkopen. Alles was uitverkocht. Hij had alleen nog maar ballengruis te koop, de resten van kapotte kerstballen. Fantastisch sprak hij dat uit! ‘Ballengrrruis’.” Tegelijkertijd plukte Wim T. Schippers zijn personages van de straat. “Cees Schouwenaar, die Henk Pal speelde – jeweetwel van ‘leuke lamp overigens’ -, heb ik in een drukkerij ontmoet. Hij kwam binnen met een stapel dozen, en ik dacht meteen: ‘die moet ik hebben’. In zijn eerste scène kwam hij dan ook op met zo’n zelfde stapel.”

“Ach, in die jaren zocht ik gewoon naar een belachelijke manier om tv te maken, het effect van die persoonlijkheden mengen met de professionaliteit van beroepsacteurs.” Al die beroemde typetjes als Sjef van Oekel, Barend Servet, Fred Haché, Boy Bensdorp of Henk Pal zorgden voor flink wat verwarring op de Nederlandse tv, maar vriendin en regisseuse Ellen Jens klaagde dat ze hun teksten beroerd uitspraken. Ellen Jens hield van serieus toneel. Schippers: “Ik wilde mijn vriendin imponeren, en dus ben ik voor het theater gaan schrijven. Ik wilde alleen iets heel anders dan gangbaar was. Je had toen het Werktheater en die brachten van die ellenlange stukken, waarvan je na afloop alleen kon opmerken: ‘Erg, hè.’ Toneelgroep Centrum leek me een gezellige groep. Voor hen heb ik toen Evengoed nog een hele zit en Waar gaat het over? geschreven.”

De tafel wordt schoongemaakt. Vorige gebruikers hebben broodjes genuttigd en een barman veegt de tafels af. “Mag ik alsjeblieft die kruimeltjes hebben?” vraagt Wim T. Schippers, en duwt hem een plastic koffiebekertje toe. “Doe ze hier maar in.” Het hele gesprek blijft Schippers het bekertje koesteren. Daarna giet hij de kruimeltjes in zijn borstzak.

Soap

Iets van het chaotische van zijn tv-werk is nog wel blijven hangen. Nog steeds weigert hij een logische structuur in zijn vertelling aan te brengen. “Ik wil geen frame stofferen met dialogen. Dus zijn er geen bruggen van de ene scène naar de andere. Als ik naar een toneelstuk zit te kijken, dan hoor ik ook meteen als de auteur van de ene situatie naar de andere moet. Dan krijg je van die rare zinnen. Dan gebruik ik liever harde lassen.” Wim T. Schippers is fan van de aanpak van Susan Harris, de schrijfster van Soap, een parodie op soapseries uit eind jaren 70. “Zij zocht altijd naar rigoureuze oplossingen. Aan het begin van een episode liet ze bijvoorbeeld de twee moeders iets als ‘Wat heb ik toch een afgrijselijk leven’ verzuchten. Dan volgde een opsomming, van: ‘mijn zoon is zo..’ en ‘mijn man doet dit’, en dan was je weer helemaal bij.”

Soap was een parodie, net als We zijn weer thuis. En net als Soap liep die serie vijf jaar. Maar Schippers mocht er niet mee doorgaan van de VPRO. “Noodgedwongen moest ik stoppen. Jammer, want ik had nóg wel vijf jaar door willen gaan. Maar misschien maken we nog een keer een vervolg. Alleen is iedereen die toen in de cast zat nu weer veel te druk.”


Lul

Regisseur Titus Muizelaar komt erbij zitten. Het gesprek komt op ‘seksistisch’ taalgebruik. Muizelaar: “Waarom is het toch zo dat als je ‘een eng mens’ zegt, iedereen meteen aan een vrouw denkt?” Wim T. Schippers geeft voorbeelden uit zijn werk waar hij dit taalgebruik juist op zijn kop zet: “In We zijn weer thuis liet ik mijn televisiemoeder geërgerd uitroepen: ‘Van u krijg ik ook een dikke lul!’. En in Ronflonflon zegt Wilhelmina Kuttje op een gegeven moment: ‘Wat ben ik toch een lul’. Jan Vos begint dan dat dat helemaal niet kan, ofzoiets. Waarop Wilhelmina Kuttje antwoordt: ‘Die lul moet je overdrachtelijk zien’.”

Luister hier alle afleveringen van Ronflonflon met Jacques Plafond. Alle? Alle! 

Proefjes

De bijna 60-jarige Schippers is nog steeds populair bij jongeren, zo blijkt ook uit het publiek bij Zonder Titel. Toch schrijft hij niet bewust voor jeugd. “Voor een jeugdserie bij de IKON gaat er een commissie om de tafel zitten, die gaat nadenken over het thema ‘Wat vinden jongeren leuk?’. En dan krijg je zo’n serie die zich afspeelt in een discotheek en gaat over liefdesperikelen. Het is ook zo’n misvatting dat popmuziek gepresenteerd zou moeten worden door iemand die jong en fris is. Met Van Oekel’s Discohoek leek het ons een aardig idee om een popprogramma te laten presenteren door iemand die nog ouder was dan de ouders van de kijkers. Platenmaatschappijen wilden daar eerst helemaal niet aan, maar toen ze zagen hoe populair het werd wilden ze allemaal hun bands in het programma. Later kwamen ze ook zelf met ideeën. Toen hoefde het voor mij niet meer.”


Ook aan de allerkleinsten past Wim T. Schippers zich niet aan. “Bert en Ernie laat ik praten over het heelal en over de reis- en kredietbrief. Ik denk altijd: als ze het nu nog niet begrijpen dan komt dat later wel. En dat gebeurt ook.” Het verwondert hem dan ook niets dat de twee zo populair zijn, in een tijd van Nintendo en Pokémon. “Zij stijgen boven het niveau van poppen uit. Dat komt door Jim Hanson, die heeft ze zo liefdevol gemaakt. Eenvoudig, maar toch vol leven. En de karakters zijn zo mooi. Bert die een paperclipverzameling heeft en heel veel houdt van duiven. Ernie’s levenshouding is meer empirisch, die wil graag proefjes doen.”

Overigens

Wim T. Schippers’ veelzijdige werk heeft dus een tijdloos karakter. Dat komt waarschijnlijk doordat hij het in de eerste plaats voor zichzelf maakt, en niet voor een bepaald publiek. Schippers: “Ik doe wat ik leuk vind. En blijkbaar ben ik niet zo uniek dat niemand anders dat ook leuk vindt.” Even is hij stil. “Ach, en zo tobben we maar voort…” besluit hij het gesprek.

Oh nee! Eén ding wil hij nog kwijt. “Ik heb een nieuw idee. Elk interview dat ik doe besluit ik net als Cato. Die eindigde elk debat met de woorden: ‘Overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden’.” Ceterum censeo Carthaginem delendam esse, dus. Maar de Amsterdammer verzint elke keer een variant op zijn stad: “Overigens ben ik van mening dat ze het Paleis voor Volksvlijt in de oude staat terug moeten brengen.” Dan vervalt hij in een tirade over de huidige staat van het Frederiksplein. “Het was een mooi symmetrisch plein, maar al die stoepgroente die daar staat verpest het helemaal. En nu met de komst van de euro is de Nederlandse Bank ook niet meer nodig. Die kunnen ze dus afbreken.” En weg is hij, om de regisseur nog even lastig te vallen met wat laatste aanwijzingen. Maar niet nadat hij zijn zelfgemaakte bordje bij de ingang recht heeft gehangen: ‘Vergeet niet in de pauze en na de voorstelling uw gsm weer aan te zetten.’