Happy birthday, The Lion And The Cobra

Op deze dag in 1987 bracht Sinéad O’Connor het album The Lion And The Cobra uit. So happy birthday!

Kijk haar staan. In haar eentje. Met alleen haar akoestische gitaar. Een rompertje op haar rug gebonden. Het is voorjaar 1988 en Sinéad O’Connor staat op het hoofdpodium van Pinkpop in Landgraaf. Zij geeft een indrukwekkende versie weg van haar eerste hit Troy. Haar stem galmt en zalft. Zij is boosaardig en vleiend tegelijk, vluchtig en verliefd. Het Pinkpop-publiek kan alleen maar ademloos toekijken. Aan de grond genageld. Kippenvel op de armen. Wat een nummer! Wat een stem! Wat een vrouw!

Zo is ook de reactie een half jaar eerder, als op 4 november The Lion And The Cobra uitkomt, het debuutalbum van Sinéad O’Connor uit Ierland. Wat een vrouw! Ze is brutaal, eigenwijs, onconventioneel, koppig en dwars. Querulant. Managers probeerden haar te ‘lanceren’ als sexy singer-songwriter en wat doet ze? Ze scheert prompt haar schedel kaal. Haar label plaatst haar onder topproducer Mick Glossop (bekend van Van Morrison en Public Image Ltd) en wat doet ze? Ze ontslaat hem na vier maanden, met de woorden ‘fucking old hippy’, en doet de klus overnieuw. Maar nu zelf. Ze is hoogzwanger als ze de laatste mixen staat te doen. Ze is dan twintig jaar. De plaat doet in niks meer denken aan dat stoffig traditionele Ierse geluid dat Glossop er op wilde plakken. Nee, de debuutplaat staat vol glamrock en artpop anno ’87 met soms wat dance en noise, plus een paar kristalheldere ballads. Haar band telt grote namen. We horen gitarist Marco Pirroni (van Adam en de Ants), gitarist Rob Dean (van Japan), Mike Clows van Stiff Little Fingers en drummer John Reynolds van Transvision Vamp (en de vader van de baby in de buik). Zangeres Enya leent haar stem en Steve Wickham van de Waterboys tekent voor de vioolarrangementen. Acht van de negen nummers op de plaat schreef Sinéad O’Connor overigens zelf.

Wat een stem! Waar kun je die mee vergelijken? Soms zingt ze hard en krachtig, als Siouxsie Sioux van Siouxsie en de Banshees. Soms zingt ze hoog en etherisch als Kate Bush. Ze heeft een enorm bereik en dynamiek. Haar stem kan je omver blazen met een powerboost, maar soms lispelt ze in je oor. Ze heeft als meisje in jazzclubs gezongen, maar verder is Sinéad O’Connor ongeschoold in zang. Ze heeft haar stem feilloos onder controle, maar er zit iets onbezonnens in haar dictie. Fris en puur. Soms zit ze er nét even naast. Soms schreeuwt ze zich schor. Dat maakt het allemaal zo emotioneel. Gaandeweg haar carrière heeft haar stem niks aan kracht en dynamiek verloren, maar ze is steeds meer binnen de lijntjes gaan kleuren. Ze kan nog steeds bloedmooi uithalen, maar kippenvel is er niet vaak meer bij.

Dat maakt deze plaat ook zo uniek. Goed, haar tweede album (I Do Not Want What I Haven’t Got uit 1990) is éigenlijk veel beter. De songs zijn sterker. Maar de Ierse zangeres heeft nooit meer zoveel impact gehad als met haar debuutplaat. Die begint met het slepende, beklemmende Jackie, een Ierse saga over een dode vrouw die rondspookt langs de kustlijn. Het uptempo nummer Madinka heeft de hoogste hitpotentie (totdat ze Nothing Compares 2U van Prince opneemt). Op Jerusalem trekt Sinéad alle registers open met haar stem. Prachtig! Just Like You Said It Would B is een cynisch walsje over de politieke situatie in Engeland: ‘I can see too many mouths open / Too many eyes closed, ears closed / Not enough minds open / Too Many legs open’. Never Get Old is een opus tegen religie. Enya leest in het Gaelic voor uit Psalm 91, waar het album de titel aan ontleent. God zou ons moeten beschermen tegen het ‘brute kwaad’ (de leeuw) en het ‘sluipende kwaad’ (de slang). I Want Your (Hands On Me) is een erotische dancetrack, die doet denken aan Prince (zowel 1999 als Batman). Het nummer krijgt een – niet zo fris – plekje in de soundtrack van de horrorfilm A Nightmare On Elm Street 4: The Dream Master. De protestsong Drink Before The War is melancholisch mooi. En spectaculair is de afsluiter Just Call Me Joe, dat magazine Rolling Stone in 1987 omschrijft als: a droning, hypnotic guitar dirge straight out of the Velvet Underground and Jesus and Mary Chain songbooks. Dat zegt genoeg. Het absolute hoogtepunt – niet alleen live, maar ook op de plaat – is het nummer Troy. Sinéad O’Connor verlegt het mythische verhaal uit de Odyssee van Troje naar Dublin, en maakt er tegelijk een lovesong van (over een jongen die een meisje ‘verovert’?). Haar stem voert je in zesenhalve minuut door allerlei verschillende emoties en gevoelens: liefde, jaloezie, woede, romantiek, pijn, obsessie, verlangen, wanhoop, haat.

The Lion And The Cobra is een prachtplaat, en eentje die de toon heeft gezet. O’Connor is origineel, strak, ‘edgy’. Ze doet haar tijdgenoten – Melissa Etheridge, Tracy Chapman, Suzanne Vega – bleek afsteken. En dus zou er zonder Sinéad geen Alanis Morissette geweest zijn, geen Pink, geen KT Tunstall, Lily Allen, Katy Perry… misschien wel geen Billie Eilish.

Wat een vrouw… Koppig en querulant… Weet je, we kunnen nog een half blog volschrijven over alle fratsen en strapatsen die ze hierna uithaalt, in de media en op het podium. Maar we doen het niet. Liever herinneren we ons Sinéad O’Connor aan haar elpees The Lion And The Cobra en I Do Not Want What I Haven’t Got, en aan dat kippenvelmoment op Pinkpop.

Meer jarige platen?

Happy birthday, Autobahn

Op deze dag in 1974 bracht Kraftwerk het album Autobahn uit. Also, herzliche Glückwünsche!

Bedenk jezelf in de rood-gele waas van de verkleurde foto’s uit die tijd. Wijdepijpenbroek, keurige spencer. Je stapt in je koekblik, een Volkswagen Passat. Je draait het contact om, je start, je drukt een keer op de claxon – toettoet – en terwijl een stem uit te vocoder mechanisch lispelt, draai je de snelweg op. De A555, van Keulen naar Bonn. En verder zoef je over rustige wegen. De zon glinstert en schittert, je rijdt door een weids dal. Het groene landschap onder de blauwe lucht. Je draait aan de radio, en als die na wat ruis op de zender schiet, dan hoor je… “Wir fahren, fahren, fahren auf der Autobahn / Wir fahren, fahren, fahren auf der Autobahn”… Welkom in het Duitsland van 1974 (jaja, de voetballiefhebbers onder ons zullen nu even moeten slikken), welkom in het Duitsland van het Wirtschaftswunder. Welkom in het Duitsland van Kraftwerk – dat net zo elektronisch als bucolisch is.

Op de kop af 22 minuten en 41 seconden, een plaatkant lang, rijd je over de autobaan, begeleid door deze vreemde soundtrack – een kruising tussen experimentele krautrock en een novelty-hit. Monotoon tikken Kraftwerk’s zelfgefabriceerde elektronische drumkits, monotoon klinkt de dwarsfluit, monotoon klinkt dat gortdroge koortje. Daaroverheen hoor je synthetische soundsculpturen, van passerende auto’s, kilometerpaaltjes, bruggen, verkeersborden. Alles ademt de afstanden die je aflegt. Het is eigenlijk een soort machine die je hoort. Een bloedbaan soms. Je beseft je opeens wat Kraftwerk-voormannen Ralf Hütter en Florian Schneider hun publiek altijd op het hart drukten: dit nummer gaat niet over auto’s, dit nummer gaat over de snelweg. De Autobahn, die Nazi-Duitsland zo groot en sterk maakte voor de oorlog. Hitler’s kindjes. (Behalve dan deze A555 die Kraftwerk inspireerde. Die was al in 1932 neergelegd, voordat Adolf H. zijn machtsgreep pleegde.) Je herinnert je wat Ralf en Florian vertelden. Hoe ze op pad gingen met een recordertje. Autorijden met het raampje open. En dan alles opnemen. Het geruis van banden op asfalt. Het ‘pfft-pfft-pfft’ als je over de verfstrepen rijdt. “Pure geluidspoëzie”, noemde Hütter dat. Het vormde de basis voor het nummer Autobahn.

Achter het stuur zit je nog wat te mijmeren. Over dat ‘tipping-point’ dat alle échte goede bands kennen: na jarenlang ploeteren volgt het moment waarop creativiteit, timing, visie en drive samenvallen en er een ‘wow’ ontstaat – iets dat helemaal klopt. Alles valt op zijn plaats. Ziggy Stardust is zo’n doorbraakplaat, OK Computer ook, en Revolver, The Unforgettable Fire of Dark Side Of The Moon. Autobahn was Kraftwerks doorbraakplaat, letterlijk en figuurlijk. Hun eerste twee platen waren typische krautrock, spannende avantgarde maar wel wat stuurloos. Op hun derde – getiteld Ralf und Florian – waren de voortekenen al te horen voor wat Autobahn zou worden. Al dan niet zelfgebouwde synthesizers namen steeds meer de plaats in van gitaar, viool en fluit. Alles had een naïef en nieuw geluid; daar was Konrad (later Conny) Plank voor verantwoordelijk. Hij/zij produceerde bijna alle krautrockbands uit die tijd. Ook Autobahn werd geproduceerd door Plank en opgenomen in zijn/haar mobiele studio. Het geluid is Kraftwerk/Plank op zijn best! Nog niet zo klinisch als de latere Kraftwerk-platen (die ze zelf produceerden), maar eerder warm, een beetje wollig. Het laat zich ook het best beluisteren op vinyl.
De muziek op Autobahn was niet meer zo ‘hippy’, jazzy en ‘freaky’ als bij krautrockcollega’s zoals Can, Neu!, Amon Duul of Faust. Nee, de plaat klinkt strak. Kraftwerk koos duidelijk een eigen elektronische weg. Dat gold ook voor hun uiterlijk. Ze knipten hun haren af en staken zich in driedelige kostuums. Ze presenteerden zich als een soort accountants uit de jaren vijftig – volledig anti-rock ‘n roll. Totaal niet funky. Op die manier zetten ze zich heel bewust af tegen de anglo-amerikaanse rock-clichés, zo vertelde Hütter later. In plaats daarvan presenteerden ze – nog veel meer dan al die andere krautrock-bands – een positief soort ‘Deutschtum’.
Dan denk je ook nog aan die originele hoes van het album Autobahn, geschilderd door vriend en huurbaas van hun huis in Düsseldorf: Emil Schult. Die hoes werd later ingeruild voor een veel strakkere, die meer voldoet aan de abstracte beeldtaal van Kraftwerk. Je ziet dan alleen het blauwwitte verkeersbord met het icoon dat snelweg aanduidt. Jammer vindt je, want die originele hoes sluit veel meer aan bij waar het Ralf en Florian in 1974 om te doen was. Zonnige ‘Heimatklänge’.

En dan stap je uit je Volkswagen Passat. Je draait de elpee om en je belandt opeens in hele andere sferen. Kosmische sferen. Kometenmelodie 1 en 2 zijn odes aan de komeet Kohoutek, die in 1973 de aarde passeerde. Het eerste deel is een gloomy geluidsschilderij, vol mysterieuze ruis en sinistere fluittonen. Deel 2 is een tegelijk stuwend, poppy en melancholisch werkje. Zeg maar iets in het genre dat later Jean-Michel Jarre en Vangelis zijn gaan uitbouwen. En dan wordt het middernacht. Het gelijknamige nummer (Mitternacht) zit vol synthetisch gereproduceerde nachtgeluiden: diertjes, waterdruppels, uilen, wind en wolven. Maar de elpee eindigt optimistisch, hoopvol, met het nummer Morgenspaziergang. Het begint een beetje surrealistisch met die elektronische vogeltjes, maar daarna hoor je een pastorale fluit, stromend water en een verre piano. Het geeft de rust en frisheid weer die de Kraftwerkmannen ervaren als ze na een nacht werken aan Autobahn uit de studio komen. Je hoort het melodielijntje uit het avantgardenovelty-nummer waar ze zo beroemd mee werden nog eventjes terug.

En zo is de cirkel rond. Je mag je spencer en je wijdepijpenbroek weer uit doen. De Duitse accountants hebben hun ding gedaan. Het was wonderbaarlijk toen in 1974, en dat is het anno 2020 nog steeds.

Meer jarige albums?